Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De benadeelde partij
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van aanranding van twee slachtoffers, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 september 2020, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten van aanranding, gepleegd op respectievelijk 7 en 4 september 2018 in Middelburg.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de slachtoffers werden niet ondersteund door onafhankelijk bewijs. De rechtbank benadrukte dat de herkenning van de verdachte door [Slachtoffer 2] plaatsvond nadat zij had gehoord dat de politie op school was vanwege de zaak van [Slachtoffer 1]. Dit leidde tot de conclusie dat de verklaringen van de slachtoffers niet als steunbewijs konden dienen, omdat ze niet onafhankelijk waren.
De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende bewijs was dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij, [Slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, en werd uitgesproken op 28 september 2020.