ECLI:NL:RBZWB:2020:4781

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5044 - 19_5045 - 19_5046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking A1-verklaringen en rechtspositie van zelfstandige versus werknemer in grensoverschrijdende arbeid

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, die werkzaam is als zelfstandige, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De zaak betreft de intrekking van A1-verklaringen door de Svb over de jaren 2017, 2018 en 2019. De eiser had eerder A1-verklaringen aangevraagd voor zijn werkzaamheden in Nederland en België, maar de Svb had deze verklaringen ingetrokken op basis van de conclusie dat eiser geen vaste inrichting had en dat zijn werkzaamheden niet voldeden aan de voorwaarden voor zelfstandigheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en het beroep is behandeld op de zitting van 25 augustus 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb in gewijzigde besluiten op bezwaar alsnog A1-verklaringen heeft afgegeven voor de jaren 2017 en 2018, waarbij eiser als werknemer is aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van de eerdere besluiten, omdat de gewijzigde besluiten zijn genomen. Het beroep tegen de bestreden besluiten van 23 augustus 2019 is niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat eiser in zijn arbeidsrelatie met de derde partij als werknemer moet worden aangemerkt, en niet als zelfstandige. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van het Nederlandse sociale zekerheidsrecht.

De rechtbank heeft de Svb veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser in de zaken 19/5044 BESLU en 19/5045 BESLU. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 oktober 2020 en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5044 BESLU, 19/5045 BESLU en 19/5046 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2020 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: drs. J.C.A. Nefs,
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (Svb), verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij] .,( [naam derde partij] ), te [plaatsnaam 2] ,
gemachtigde: mr. L.K. Wouterse.

Procesverloop

In twee afzonderlijke besluiten van 11 april 2019 (primaire besluiten 1 en 2) heeft de Svb de eerder afgegeven A1 verklaringen op basis van werkzaamheden ‘anders dan in loondienst’ over de periode van 17 januari 2017 tot en met 31 december 2017 en van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018 , ingetrokken.
In het besluit van eveneens 11 april 2019 (primaire besluit 3) heeft de Svb geweigerd aan eiser een A1 verklaring te verstrekken over het jaar 2019.
In de bestreden besluiten 1 en 2 van 23 augustus 2019 is het bezwaar tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
In het bestreden besluit 3 van eveneens 23 augustus 2019 is het bezwaar tegen het primaire besluit 3 gegrond verklaard, is het primaire besluit 3 herroepen en is alsnog over het jaar 2019 een A1 verklaring afgegeven, waarbij eiser is aangemerkt als werknemer omdat zijn arbeidsverhouding met [naam derde partij] moet worden aangemerkt als een dienstbetrekking.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Hangende beroep heeft de Svb over de jaren 2017 en 2018 twee gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen.
Bij gewijzigd bestreden besluit 1 van 30 juli 2020 is het bezwaar tegen het primaire besluit 1 alsnog gegrond verklaard en is bepaald dat over het jaar 2017 de Nederlandse wetgeving op hem van toepassing is (gebleven). Aan eiser is alsnog een A1 verklaring afgegeven over het jaar 2017, waarbij eiser is aangemerkt als ‘
employed, working in two or more states’en als
‘employee’.
Bij gewijzigd bestreden besluit 2 van eveneens 30 juli 2020 is het bezwaar tegen het primaire besluit 2 alsnog gegrond verklaard en is bepaald dat over het jaar 2018 de Nederlandse wetgeving op hem van toepassing is (gebleven). Aan eiser is alsnog een A1 verklaring afgegeven over het jaar 2018, waarbij eiser is aangemerkt als
‘employed, working in two or more states’en als ‘
employee’.
Eiser is het ook met de gewijzigde beslissingen op bezwaar niet eens en heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 augustus 2020.
Eiser was aanwezig, bijgestaan door mr. L.K. Wouterse. Namens de Svb was aanwezig [naam vertegenwoordiger Svb] . Namens [naam derde partij] . waren aanwezig de heer [naam directeur derde partij] , (directeur) en de heer [naam adviseur derde partij] (adviseur), bijgestaan door gemachtigde mr. L.K. Wouterse.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 3 augustus 2016 woonachtig in Nederland met zijn vrouw en kinderen. Op 17 januari 2017 is hij een eenmanszaak gestart onder de naam ‘ [naam bedrijf eiser] ’. Over de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft hij verscheidene onderaannemingsovereenkomsten/
werkopdrachten gesloten met [naam derde partij] . Hij heeft zowel in Nederland als België werkzaamheden verricht.
Op 23 januari 2017 heeft eiser bij de Svb een zogenaamde ‘A1 verklaring’ voor zelfstandigen aangevraagd.
Bij besluit van 3 april 2017 is aan eiser over de periode van 17 januari 2017 tot en met 31 december 2017 de verzochte A1 verklaring voor zelfstandigen toegekend onder de mededeling dat hij daarmee kan aantonen dat hij in Nederland verzekerd is voor de Nederlandse sociale verzekeringen.
Op 9 februari 2018 heeft eiser een A1 verklaring voor zelfstandigen aangevraagd over de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018.
Bij besluit van 23 maart 2018 is aan eiser over de verzochte periode een A1 verklaring voor zelfstandigen toegekend.
Op 16 januari 2019 heeft eiser een A1-verklaring voor zelfstandigen aangevraagd voor het jaar 2019.
Bij brief van 18 februari 2019 heeft de Svb eiser medegedeeld dat meer informatie nodig is om zijn aanvraag te kunnen beoordelen, namelijk: de opdrachtovereenkomst van opdrachtgever [naam derde partij] , en, indien er andere opdrachtgevers zijn, ook daarvan de opdrachtovereenkomsten.
In reactie heeft eiser aanvullende gegevens overgelegd.
Bij brief van 18 maart 2019 heeft de Svb eiser laten weten dat nog meer gegevens nodig zijn om zijn aanvraag te kunnen beoordelen, namelijk:
  • Een overzicht van de locaties en periodes waarin hij in Nederland en België werkzaam is geweest in de periode vanaf 17 januari 2017 tot en met heden;
  • De opdrachtovereenkomsten en facturen vanaf 17 januari 2017 tot en met heden;
  • De balans- winst- en verliesrekening over de periode van 17 januari 2017 tot en met heden;
  • De aangiften en aanslagen omzetbelasting over alle kwartalen 2017 en 2018.
In reactie heeft eiser aanvullende gegevens ingeleverd.
Bij het besluit van 11 april 2019 (primair besluit 1) is de aanvraag voor een A1 verklaring over het jaar 2019 afgewezen. Op grond van de door eiser ingeleverde informatie is gebleken dat hij geen vaste inrichting heeft. Er is niet geïnvesteerd in een onderneming. De toegezonden facturen zijn van slechts één opdrachtgever. De Svb heeft eiser erop gewezen dat hij door zijn werk in België waarschijnlijk dáár sociaal verzekerd is geraakt en daarvoor contact kan opnemen met de Svb.
Bij een tweetal besluiten van eveneens 11 april 2019 (primaire besluiten 2 en 3) zijn de eerder afgegeven A1 verklaringen over de jaren 2017 en 2018, ingetrokken. Uit de informatie die eiser heeft ingeleverd blijkt dat hij geen vaste inrichtingen heeft, dat er niet is geïnvesteerd in een onderneming en dat de ingestuurde facturen van slechts één opdrachtgever zijn.
Tegen de drie primaire besluiten van 11 april 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 9 juli 2019 vond de bezwaarhoorzitting plaats. Daarbij is afgesproken dat eiser de gelegenheid krijgt de volgende gegevens over te leggen:
  • een schriftelijke verklaringen van [naam derde partij] waaruit blijkt dat eiser in 2019 zowel in Nederland als in België werkzaam is;
  • Waarbij tevens opdrachtbevestigingen en urenverklaringen/declaraties worden overgelegd waaruit duidelijk blijkt dat er elk kwartaal óók in Nederland is gewerkt door eiser.
Eiser heeft aanvullende gegevens overgelegd.
Bij de bestreden besluiten 1 en 2 is het bezwaar tegen het primaire besluiten 1 en 2, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard. De intrekking van de eerder verstrekte A1 verklaringen blijft gehandhaafd.
Bij het bestreden besluit 3 is het bezwaar tegen het primaire besluit 3 gegrond verklaard. In bezwaar is gebleken dat eiser voor het jaar 2019 wél voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een A1 verklaring. Het primaire besluit 3 wordt ingetrokken. Na ontvangst van de in bezwaar verzochte stukken is gebleken dat eiser in ieder geval de eerste twee kwartalen van het jaar 2019 werkzaamheden heeft verricht voor [naam derde partij] . in zowel Nederland en België, waarvan een substantieel deel in Nederland. Eisers arbeidsverhouding met [naam derde partij] moet worden beschouwd als werkzaamheden verricht in dienstbetrekking. Op basis daarvan is de Svb in heroverweging van mening dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiser van toepassing is over het jaar 2019.
De nieuwe A1-verklaring (als genoemd in bestreden besluit 3) over het jaar 2019 is afgegeven op 23 augustus 2019. In de A1-verlaring is het Nederlands sociaal verzekeringsrecht van toepassing verklaard. Eiser is aangemerkt als ‘
employed, working in two or more states’.
Hangende het beroep heeft de Svb over de jaren 2017 en 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar benomen (gewijzigde bestreden besluiten 1 en 2), waarbij aan eiser alsnog over die jaren een A1-verklaring is afgegeven waarbij het Nederlands sociaalzekerheidsrecht van toepassing is verklaard. Eiser is daarbij aangemerkt ‘
employed, working in two or more states’.
2. Voor de regels (wettelijk kader) die op deze zaak van toepassing zijn, wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3.
Procesbelang bestreden besluiten 1 en 2
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van de bestreden besluiten 1 en 2 van 23 augustus 2019 inzake de intrekking van de A1-verklaring over de jaren 2017 en 2018, omdat deze zijn gewijzigd bij de besluiten van 30 juli 2020, waarbij aan eiser alsnog een A1-verklaring is afgegeven en het Nederlands sociaal zekerheidsrecht van toepassing is verklaard. Het beroep, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten 1 en 2 van 23 augustus 2019, zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.
Het resterende geschil
De rechtbank stelt voorop dat eiser met de gewijzigde bestreden besluiten 1 en 2, en het bestreden besluit 3, (alsnog) over de jaren 2017, 2018 en 2019 een A1 verklaring van de Svb heeft verkregen waarmee het Nederlandse sociaal zekerheidsrecht op hem van toepassing is verklaard.
In geschil is (alleen nog) of de Svb bij het afgeven van de A1 verklaringen over de jaren 2017, 2018 en 2019 eiser terecht heeft aangemerkt als ‘werknemer’ (in dienstbetrekking bij [naam derde partij] ) in plaats van als ‘zelfstandige’.
Eiser heeft in dat kader aangevoerd dat de Svb hem ten onrechte heeft aangemerkt als ‘werknemer’. Eiser heeft al die tijd als zelfstandige gewerkt. De contracten die hij en [naam derde partij] hebben gesloten betreffen modelcontracten van de Belastingdienst die zien op de Wet Deregulering arbeidsrelatie (Wet DBA). Door het gebruik van deze modelovereenkomst bestaat voor de belastingwetgeving de zekerheid dat de arbeidsrelatie niet als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Eiser voert aan dat ook de Svb van dat uitgangspunt dient uit te gaan en eiser dus dient aan te merken als ‘zelfstandige’. Voor zover de Svb van oordeel is dat zij over de aard van de arbeidsrelatie een zelfstandig besluit dient te nemen dan had zij moeten motiveren waarom de tussen [naam derde partij] en eiser gesloten overeenkomst van onderaanneming niet van toepassing zou zijn. De contracten en bijbehorende inkooporders zijn al in de bezwaarfase aan de Svb toegezonden. De door de Svb aangedragen argumenten kunnen de juridische basis niet aan de kant zetten. Het argument dat er zonder Btw werd gefactureerd, snijdt geen hout. De Svb stelt zelf al dat dit is geschied op basis van de zogenaamde verleggingsgregeling en dat daarmee vaststaat dat er sprake is van een overeenkomst van aanneming. Als sprake is van een overeenkomst van aanneming, is er dus géén sprake van een dienstbetrekking. Ook het argument dat geen grote investeringen zijn gedaan, kan niet als grondslag dienen. Afhankelijk van de aard van de ondernemingsactiviteiten worden meer of minder investeringen noodzakelijk. In eisers geval waren niet veel investeringen nodig. Dat uit de inkooporders zou blijken dat alleen voor gewerkte uren wordt betaald, is ook niet correct. De werkzaamheden worden betaald op basis van vierkante meters (aangenomen project).
5.
Beoordeling door de rechtbank
Ter zitting heeft de rechtbank eisers procesbelang bij deze procedures aan de orde gesteld.
Eiser heeft in dat kader toegelicht te willen bereiken dat de Svb hem op de A1 formulieren aanmerkt als ‘zelfstandige’ en niet als ‘werknemer’ (in loondienst). Zijn belang daarbij ligt in de toekomst en is tweeledig: (1) Het aangemerkt worden als zelfstandige is van belang voor de voortzetting van zijn werkrelatie met [naam derde partij] Indien komt vast te staan dat eiser over de afgelopen drie jaar als werknemer in loondienst moet worden aangemerkt, dan zal [naam derde partij] niet langer met hem willen werken en zal hij zelf op zoek moeten gaan naar nieuwe opdrachtgevers. Dit terwijl eiser een voortzetting wenst van de status quo omdat dat voor hem gunstig is. En, (2) het aangemerkt worden als zelfstandige dan wel werknemer is van belang voor de vraag wie premieplichtig is en dus voor de fiscale beoordeling door de Belastingdienst.
De rechtbank overweegt dat het door eiser gestelde belang, niet kan leiden tot procesbelang in deze procedure. Het A1 formulier, waar de onderhavige procedure op ziet, is een verklaring gebaseerd op de EU Verordening inzake sociale zekerheid EG/VO 883/2004. Deze EU Verordening geeft dwingendrechtelijke regels over wáár een werknemer of zelfstandige sociaal verzekerd is als hij in meerdere EU landen werkt dan wel tijdelijk naar een ander EU land wordt uitgezonden. Het uitgangspunt daarbij is dat iemand slechts onderworpen kan zijn aan één sociaal zekerheidssysteem. Het door de Svb al dan niet aangemerkt worden als ‘zelfstandige’ op het A1 formulier, heeft alleen betrekking op de route waarlangs tot de conclusie is gekomen dat het Nederlandse sociaal zekerheidsstelsel van toepassing is (en niet bijvoorbeeld, het Belgische). Ook indien eiser door de Svb op het A1-formulier wordt aangemerkt als ‘zelfstandige’, zoals hij beoogt te bereiken, heeft dat in deze procedure tegen de Svb geen zelfstandig rechtsgevolg. De conclusie blijft dan immers dan het Nederlandse sociale zekerheidsrecht van toepassing is. Verder heeft te gelden dat de Belastingdienst aan een door de Svb gemaakte kwalificatie van eisers arbeidsverhouding met [naam derde partij] niet is gebonden. De Belastingdienst volgt bij de fiscale beoordeling immers een eigen toetsingskader. In die beoordeling zullen de modelovereenkomsten die eiser en [naam derde partij] hebben gesloten een rol spelen., waarbij de Belastingdienst zelfstandig een oordeel zal vellen over de vraag of eiser in zijn arbeidsrelatie met [naam derde partij] moet worden aangemerkt als werknemer of als zelfstandige. Tegen de beslissing van de Belastingdienst daarover staat te zijner tijd bezwaar en beroep open.
6. Op grond het voorgaande zal het beroep tegen de gewijzigde bestreden besluiten 1 en 2 en het bestreden besluit 3 wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.
Griffierecht en proceskosten
7.1
De rechtbank zal bepalen dat Svb in de zaken met zaaknummers 19/5044 BESLU en 19/5045 BESLU aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat het ingestelde beroep in die zaken heeft geleid tot een gewijzigde beslissing op het bezwaar.
7.2
Om diezelfde reden zal de rechtbank de Svb in de hiervoor genoemde twee zaaknummers veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De procedures betreffen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. De Svb wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.100,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 van 23 augustus 2019 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de gewijzigde bestreden besluiten 1 en 2 van 30 juli 2020 en tegen het bestreden besluit 3 van 23 augustus 2019, niet-ontvankelijk;
  • draagt de Svb op in de zaken 19/5044 BESLU en 19/5045 BESLU het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.100,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 6 oktober 2020, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Regelgeving
VERORDENING (EG) Nr. 883/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
Artikel 1 Definities
Voor de toepassing van deze verordening:
a. a) worden onder „werkzaamheden in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
b) worden onder „werkzaamheden anders dan in loondienst” verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
Artikel 13 Verrichten van werkzaamheden in twee of meer lidstaten
1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b) indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:
i. i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever, of
ii) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de ondernemingen of de werkgevers zich bevindt, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie in slechts één lidstaat hebben, of
iii) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, niet zijnde de lidstaat waar hij woont, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben in twee lidstaten, waarvan één de lidstaat is waar de betrokkene woont, of
iv) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers, waarvan ten minste twee hun zetel of domicilie in verschillende lidstaten hebben, niet zijnde de lidstaat waar de betrokkene woont.
2. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b) de wetgeving van de lidstaat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien hij niet woont in een van de lidstaten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.
3. Op degene die in verschillende lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, is de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht of, indien hij dergelijke werkzaamheden verricht in twee of meer lidstaten, de overeenkomstig lid 1 vastgestelde wetgeving.
4. Op degene die werkzaam is als ambtenaar in een lidstaat en al dan niet in loondienst een werkzaamheid verricht in een of meer andere lidstaten is de wetgeving van toepassing van de lidstaat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij werkzaam is.
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde personen worden voor de toepassing van de overeenkomstig deze bepalingen vastgestelde wetgeving beschouwd alsof zij de bedoelde werkzaamheden volledig verrichtten in de betrokken lidstaat en daar al hun inkomsten verkregen.

Beleidsregel (SB2121) 2016

Artikel 1, onder a en b Verordening (EG) nr. 883/2004 omschrijft de begrippen 'werkzaamheden in loondienst' en 'werkzaamheden anders dan in loondienst'. De afbakening van deze begrippen is relevant omdat Verordening (EG) nr. 883/2004 in titel II en III afzonderlijke bepalingen kent voor werkzaamheden in loondienst en voor werkzaamheden anders dan in loondienst. De SVB beoordeelt of sprake is van werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst aan de hand van de Werkloosheidswet. Werkzaamheden die leiden tot verplichte verzekering of de mogelijkheid van vrijwillige verzekering ingevolge die wet, worden aangemerkt als werkzaamheden in loondienst. Dit betekent dat de persoon die niet verplicht verzekerd is voor de Werkloosheidswet en zich daarvoor evenmin vrijwillig kan verzekeren, wordt aangemerkt als werkzaam anders dan in loondienst. […]
Het begrip 'werkzaamheden' wordt ruim uitgelegd. Het is bijvoorbeeld niet noodzakelijk dat een persoon die werkzaamheden anders dan in loondienst verricht, een rechtstreekse geldelijke tegenprestatie voor zijn werkzaamheden ontvangt. Het volstaat dat de betrokkene in het kader van zijn werkzaamheden vergoedingen ontvangt die hem geheel of gedeeltelijk in staat stellen in zijn levensonderhoud te voorzien, ook indien dergelijke vergoedingen door derden worden opgebracht. Geestelijken die worden onderhouden door hun gemeente, worden derhalve aangemerkt als personen die werkzaamheden anders dan in loondienst verrichten. Overigens acht de SVB de criteria zoals beschreven in SB1035 over wonen in Nederland, werken buiten Nederland ter zake van de invulling van het begrip arbeid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3 van de Werkloosheidswet (WW) luidt:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2. Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever:
a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of
b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen,
wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.
Artikel 4 van de WW luidt:
1. Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die:
1.
a. anders dan als zelfstandige en anders dan als thuiswerker, op grond van een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;
[…]
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige verstaan de persoon die:
1.
a. in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of
2.
[…]
Op grond van artikel 750 van het Burgerlijk Wetboek is aanneming van werk de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door de opdrachtgever te betalen prijs in geld.