ECLI:NL:RBZWB:2020:4779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20_54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

Op 6 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 december 2019, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd beëindigd per 26 augustus 2019. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en rapportages van verzekeringsartsen. De eiser, die sinds 1990 een WAO-uitkering ontvangt, had zich ziek gemeld vanuit de WW en was van mening dat het UWV niet over alle relevante medische informatie beschikte. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd, en dat de eiser geschikt was voor de eerder geduide functies, ondanks de medische klachten die hij had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b adequaat had gerapporteerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van het UWV. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/54 ZW

uitspraak van 6 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 september 2020. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als isoleerder. Sinds 21 april 1990 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiser is blijven werken als isoleerder. Sinds 21 april 2017 is eisers WAO-uitkering herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Daarnaast ontvangt hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 32 per week.
Bij brief van 11 juni 2019 heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn WW-uitkering loopt tot en met 15 juli 2019.
Eiser heeft zich vanuit de WW ziek gemeld op 20 juni 2019.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser meegedeeld dat hem met ingang van 20 juni 2019 een ZW-uitkering wordt toegekend en dat deze ZW-uitkering met ingang van 26 augustus 2019 wordt beëindigd omdat hij op die datum hersteld is.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 12 november 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 26 augustus 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat (één van) de eerder geduide functies als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt. Dit zijn de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), machinebediende inpak- en verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175).
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur op 25 juli 2019. Hij heeft medische informatie opgevraagd bij eisers huisarts, [naam huisarts] , en bij diens cardioloog, [naam cardioloog] . De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de ontvangen medische informatie geen nieuwe gezichtspunten biedt. De bloeddrukklachten zijn naar aard en omvang bekend, evenals de hart- en longklachten. De eerder vastgestelde beperkingen zijn nog adequaat te achten en behoeven geen bijstelling. De verzekeringsarts vindt dat eiser, gelet op zijn beperkingen, geschikt is voor zijn werk in de zin van de ZW.
De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de gronden van bezwaar de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van de apotheek en de door haar opgevraagde informatie van longarts [naam longarts] en van cardioloog [naam cardioloog] , bestudeerd. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b eiser gezien op de hoorzitting en heeft zij aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft op 4 december 2019 gerapporteerd dat er geen reden is om uit te gaan van toegenomen beperkingen. Zij acht eiser geschikt voor (ten minste een van) de geduide functies per 26 augustus 2019.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV partijdig is en dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op de feiten en zijn ziekte. Volgens eiser beschikte het UWV niet over alle relevante medische informatie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd betreffende zijn medicatie van apotheek [plaatsnaam] alsmede bevestigingen van diverse (telefonische) afspraken die hij nog heeft met behandelaars. Verder heeft eiser medische informatie overgelegd van zijn huisarts [naam huisarts] , van internist-nefroloog [naam internist-nefroloog] , van physician assistent vaatchirurgie [naam vaatchirurg] , van chirurg [naam chirurg] en van cardioloog [naam cardioloog] .
5.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder longklachten, hartklachten (hartritmestoornis en hypertensie), knieklachten, lage rugklachten, algehele conditionele achterstand en stemmingsklachten (als gevolg van financiële problemen en ziekte van eisers partner). Zij heeft eiser gezien en gesproken op de hoorzitting en heeft aansluitend een lichamelijk onderzoek verricht.
Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat eiser geschikt is om zijn arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft evenmin aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in haar rapport van 14 september 2020 heeft gerapporteerd dat de recent door eiser overgelegde medische gegevens van internist [naam internist] bekend waren, maar dat de gegevens van physician assistent vaatchirurgie [naam vaatchirurg] nieuw zijn. Uit laatstgenoemde gegevens blijkt dat bij eiser sprake is van behandelbare vaatpathologie in buik/bekken die bij verdere progressie op termijn mogelijk operatief behandeld gaat worden. Er wordt gesproken over een nog gering aneurysma. Voor eiser is het belangrijk dat de behandelaars goed de bloeddruk reguleren dat eiser looptraining krijgt, dat hij stopt met roken en dat de bloedlipiden worden gereguleerd. Eiser moet fysiek zwaar werk met fors tillen vermijden.
In de eerder opgestelde FML is een beperking voor lopen en tillen opgenomen. De verzekeringsarts b&b concludeert, ook met de nieuwe informatie, dat eiser is aangewezen op fysiek en energetisch lichtere rug- en kniesparende arbeid in een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbreking, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin hij geen conflicten in face tot face contact hoeft te hanteren, rekening houdend met een verminderd gezichtsveld rechts in een niet lawaaierige omgeving, zonder extreme hitte en extreme koude en zonder bovennormale blootstelling aan tocht, stof, rook, gassen en dampen. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de geduide functies zoals inpak- en licht productiewerk aan die voorwaarden voldoen.
De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen. De reeds bekende medische problematiek van eiser, evenals de vaatklachten (aneurysma) zoals die blijken uit de recent overgelegde medische informatie, leiden dus niet tot aanpassing van de beperkingen, zodat eiser per 26 augustus 2019 geschikt is voor het verrichten van (één van) de eerder geduide functies.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 26 augustus 2019.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 6 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.