ECLI:NL:RBZWB:2020:4742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning voor splitsing van bovenwoning in appartementen

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 29 augustus 2019 door het college is verleend voor de splitsing van een bovenwoning in twee appartementen. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat de splitsing zonder de vereiste vergunning had plaatsgevonden en dat er geen rekening was gehouden met geluidsoverlast en de technische staat van het pand. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en eiser ging in beroep.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2020 werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat het college in zijn besluitvorming beleidsruimte heeft en dat het niet verplicht is om ter plaatse onderzoek te doen naar geluidsnormen of de technische staat van het pand. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning had kunnen verlenen, ondanks de bezwaren van eiser. De rechtbank oordeelde dat de ervaren geluidsoverlast geen weigeringsgrond vormde en dat de belangen van eiser niet in de weg stonden aan de afwijking van het bestemmingsplan.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4891 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] (vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor de splitsing van een bovenwoning in twee appartementen (primaire besluit) verleend.
In het besluit van 21 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, mr. drs. R. Meeuwis en [naam vertegenwoordiger college] namens het college en vergunninghouder.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont aan de [adres 1] in [plaatsnaam] . Vergunninghouder is eigenaar van twee aangrenzende appartementen met huisnummers [adres 2a] en [adres 2b] . Deze appartementen zijn ontstaan door splitsing van de oorspronkelijke bovenwoning en door vergunninghouder bestemd voor verhuur.
2. Tijdens een controle van het pand in het kader van de Wet waardering onroerende zaken is geconstateerd dat de splitsing heeft plaatsgevonden zonder aanvraag en verlening van de daartoe vereiste omgevingsvergunning. Met het primaire besluit heeft het college de splitsing gelegaliseerd door de activiteiten bouwen en gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan toe te staan. Het college heeft de strijdigheid opgeheven door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft het college, overeenkomstig het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, geconcludeerd te kunnen afwijken van het bestemmingsplan omdat dit in overeenstemming is met de gemeentelijke visie op het woningbeleid en omdat er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is reeds lang sprake van een woonbestemming en een woonfunctie op de eerste verdieping. Daarbij is er in de gemeentelijke visie een grote behoefte aan woningen voor kleine huishoudens dicht bij het centrum, zoals de twee appartementen. Ruim eenderde van de woningen in dit bestemmingsplangebied bestaat uit boven- en benedenwoningen. Ten aanzien van de ervaren geluidsoverlast, heeft het college overwogen dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat niet wordt voldaan aan de normen uit het Bouwbesluit en dat overlast van stemgeluid en muziek geen gronden zijn om de omgevingsvergunning te weigeren.
Gronden
4. Eiser voert aan dat er oorspronkelijk één (boven)woning is op het adres [adres 2] Er is geen sprake van een winkelbestemming, zoals dat in de aanvraag is beweerd. Er is verder geen onderzoek gedaan naar geluidsoverlast. De conclusie van het college dat het geluid binnen de norm blijft, berust daarom op een aanname. Daarnaast geldt dat het gebouw in erbarmelijke staat verkeert en technisch niet geschikt is voor splitsing. Het college heeft kennelijk verzuimd bij de controle hier onderzoek naar te doen. Verder mocht niet worden afgeweken van het bestemmingsplan. Er is te weinig rekening gehouden met de belangen van eiser en die van de buurt. Die belangen staan namelijk aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg. Mede door de technische staat van het pand heeft eiser geluidsoverlast ervaren en hij ervaart die nog. Als het bovenste appartement met huisnummer [adres 2b] zal worden bewoond, neemt die overlast toe.
Verweren
5. Het college stelt dat bewoning van de zolderverdieping al sinds 1913 is toegestaan. Het college wijst op een bouwtekening uit het stadsarchief, die behoort bij de vergunning van de verbouw van benedenhuis tot winkelhuis. Op enig moment is het gehele pand in gebruik genomen ten behoeve van de woonfunctie. Dat is vastgelegd in het bestemmingsplan Binnenstad. In dat bestemmingsplan wordt per hoofdgebouw één woning toegestaan. Het college meent dat het met de omgevingsvergunning kon afwijken van het bestemmingsplan omdat er reeds een woonfunctie was en de splitsing, zoals hier aan de orde, in overeenstemming is met het vigerende volkshuisvestingsbeleid. Dat beleid is gestoeld op de woonbehoefte en het bestuursakkoord Lef en Liefde 2018-2022. De omgevingsvergunning kon niet worden geweigerd op grond van overlast. Getoetst is aan artikel 3.8 (voor geluid van installaties) en 3.18 (voor geluidswering tussen woningen) van het Bouwbesluit 2012. Dit betreft een aannemelijkheidstoets. Geconcludeerd is dat het niet aannemelijk is dat de geluidsgrenzen worden overschreden als gevolg van de activiteiten die de omgevingsvergunning toestaat. Door de splitsing kan het aantal aanwezige personen toenemen, maar hierdoor – ook het licht van het stedelijk, dichtbevolkt gebied waarbinnen enige mate van hinder en overlast kan optreden – ontstaat geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser. Verder is het aan de eigenaar om het bouwwerk veilig te houden. De technische staat van het pand is geen reden om niet af te wijken van het bestemmingsplan.

Beoordeling

Toetsingskader
6. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage en maken onderdeel uit van deze uitspraak.
7. De rechtbank overweegt dat het perceel waarop het pand met de appartementen zijn gelegen onder andere de bestemming wonen heeft. Dat volgt uit het bestemmingsplan Binnenstad. In artikel 17.2.1 onder c van dit bestemmingsplan is bepaald dat per hoofdgebouw maximaal één woning is toegestaan. Vast staat dat met de aanwezigheid van meerdere woningen sprake is van een situatie die in strijd is met het bestemmingsplan.
8. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning voor dit planologisch strijdig gebruik heeft kunnen verlenen. Daarbij dient voorop te worden gesteld dat het college in zijn besluitvorming beleidsruimte heeft. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Hieraan voorafgaand zal de rechtbank ingaan op de vraag of het college een onderzoek ter plaatse had moeten instellen vanwege de ervaren (geluids)overlast.
Onderzoek ter plaatse vereist?
9. Allereerst overweegt de rechtbank dat het college voor het verlenen van de omgevingsvergunning in beginsel niet gehouden is ter plaatse onderzoek te doen naar mogelijke overschrijding van geluidsnormen of de technische staat van het pand voor zover die betrekking heeft op de activiteit
bouwen. Dit vloeit voort uit de aannemelijkheidstoets die het college moet uitvoeren, op grond van het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid en onder a, van de Wabo in combinatie met artikel 2 van de Woningwet. Aannemelijk moet zijn dat aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 is voldaan, hetgeen het college op basis van de gegevens uit de aanvraag onbetwist heeft vastgesteld. Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op met het bestemmingsplan strijdig
gebruikhoeft niet te worden getoetst aan het Bouwbesluit. [1] Dit betekent dat de onder rechtsoverweging 4 aangehaalde (vrees voor) geluidsoverlast buiten het toetsingskader van het Bouwbesluit valt.
Strijd met de goede ruimtelijke ordening?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, met de verwijzing naar en de toelichting op het gemeentelijk beleid, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat het planologisch strijdig gebruik in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank overweegt dat het niet relevant is of de appartementen bewoond worden door studenten of starters op de arbeidsmarkt nu het beleid een dergelijk specifiek onderscheid niet maakt.
Zijn de nadelige gevolgen onevenredig?
11. De rechtbank overweegt dat de aangevoerde belangen van eiser niet aan de afwijking van het bestemmingsplan in de weg staan. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de beleving van overlast behoorlijk vervelend kan zijn, is de rechtbank met het college van oordeel dat de (geluids)overlast die eiser heeft ervaren en vreest nog te zullen ervaren geen weigeringsgrond vormt. De rechtbank is van oordeel dat ook geen sprake is van onevenredig nadelige gevolgen voor eiser in verhouding tot het doel van de omgevingsvergunning.
12. De slotsom van het voorgaande is dat het college de omgevingsvergunning voor het planologisch strijdig gebruik aan vergunninghouder heeft kunnen verlenen.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 1 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid, bepaalt:
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, bepaalt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, bepaalt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, bepaalt:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, bepaalt:
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12 bepaalt:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan Binnenstad
Enkelbestemming wonen, dubbelbestemming waarde-archeologie, dubbelbestemming waarde-beschermd stadsgezicht.
17.2.1
Gebouwen
(…)
c. Per hoofdgebouw is maximaal 1 woning toegestaan.
d. In afwijking van het bepaalde onder c, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.
17.4
Specifieke gebruiksregels
a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van hoofdgebouwen voor meer dan één woning of kamerverhuur voor meer dan vier personen, tenzij:
1. het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw, dan mag het bestaande aantal worden gehandhaafd;
2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een maximum aantal woningen is aangeduid dat mag worden toegevoegd.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, aanhef en negende lid, bijlage II, bepaalt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 11 juni 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2014:2058, r.o. 7.1.