In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te [plaatsnaam], en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had in een besluit van 28 december 2018 te horen gekregen dat haar recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2018 was vastgesteld op nihil. Hiertegen heeft zij bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 7 maart 2019. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 4 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen echter een herziene beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan eiseres alsnog kinderopvangtoeslag voor het gehele jaar 2018 is toegekend, ter hoogte van € 11.563,-. De rechtbank heeft op 19 augustus 2020 de zaak behandeld, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd was door mr. A.R. Sheichot, maar eiseres was niet aanwezig.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep van rechtswege ook betrekking heeft op een besluit tot intrekking of wijziging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Aangezien het bestreden besluit II de eerdere besluiten vervangt en eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het eerste bestreden besluit, heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, en mr. N.M. Zandbergen, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.