In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het UWV. De verzoeker had in eerste instantie een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, welke hem op 24 januari 2019 was toegekend. Het UWV had de verzoeker als volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt beoordeeld. Na bezwaar van de verzoeker tegen dit besluit, verklaarde het UWV op 25 september 2019 het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft het UWV op 17 april 2020 het bestreden besluit ingetrokken en de bezwaren van de verzoeker alsnog gegrond verklaard. De verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten en schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelde dat het UWV aan de verzoeker tegemoet was gekomen en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van een deskundige voor vergoeding in aanmerking komen, mits het inschakelen van die deskundige redelijk was. De rechtbank heeft de kosten van het arbeidskundig advies in mindering gebracht op de medische kosten die het UWV aan de verzoeker diende te vergoeden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot een totaalbedrag van € 2.134,25 aan proceskosten en heeft het verzoek om schadevergoeding toegewezen.