ECLI:NL:RBZWB:2020:4586
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet voor de duur van twee maanden met 100% is verlaagd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 19 augustus 2020 heeft het college het bestreden besluit herzien, waardoor de verlaging van de uitkering is aangepast van 100% naar 20%. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenvergoeding.
De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift. De voorzieningenrechter concludeert dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het college te veroordelen in de proceskosten.
De kosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter merkt op dat, hoewel het college ook zou moeten vergoeden voor het griffierecht, deze veroordeling achterwege blijft omdat verzoekster zich op betalingsonmacht heeft beroepen en geen griffierecht heeft betaald. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op 25 september 2020 genomen en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.