ECLI:NL:RBZWB:2020:4586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7974 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet voor de duur van twee maanden met 100% is verlaagd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Op 19 augustus 2020 heeft het college het bestreden besluit herzien, waardoor de verlaging van de uitkering is aangepast van 100% naar 20%. Hierop heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenvergoeding.

De voorzieningenrechter heeft, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De voorzieningenrechter overweegt dat, op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het verzoekschrift. De voorzieningenrechter concludeert dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het college te veroordelen in de proceskosten.

De kosten worden vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter merkt op dat, hoewel het college ook zou moeten vergoeden voor het griffierecht, deze veroordeling achterwege blijft omdat verzoekster zich op betalingsonmacht heeft beroepen en geen griffierecht heeft betaald. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op 25 september 2020 genomen en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7974 PW VV
uitspraak van 25 september 2020 van de voorzieningenrechter op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. P.W. Masselink,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) van het college waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet, bij wijze van maatregel, voor de duur van twee maanden met 100% is verlaagd. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In een besluit van 19 augustus 2020 heeft het college het bestreden besluit herzien, aldus dat de verlaging van de uitkering niet 100% maar 20% bedraagt.
Vervolgens heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De voorzieningenrechter heeft, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in samenhang bezien met artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het besluit van 19 augustus 2020 dat het college in ieder geval gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde van € 525, en wegingsfactor 1).
3. Nu het college aan verzoekster is tegemoetgekomen, is er in beginsel aanleiding om het college tevens te veroordelen tot vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht. Een dergelijke veroordeling blijft achterwege nu verzoekster zich op betalingsonmacht heeft beroepen en geen griffierecht is betaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 25 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.