In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 24 augustus 2020, waarin hem werd meegedeeld dat hij een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moest ondergaan en dat de geldigheid van zijn rijbewijs werd geschorst. Dit besluit volgde op een melding van de politie, die op 31 juli 2020 het vermoeden uitsprak dat verzoeker niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Tijdens een controle op 13 juni 2020 werd bij verzoeker cannabis aangetroffen en bleek hij onder invloed te zijn van THC, wat leidde tot een rijverbod van 24 uur.
De voorzieningenrechter heeft op 25 september 2020 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in een supermarkt, waar hij op onregelmatige tijden werkt. Hij heeft een betalingsregeling getroffen met het CBR voor de kosten van het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, maar kan deze kosten niet direct betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond en dat het belang van verzoeker om zijn rijbewijs terug te krijgen zwaarder weegt dan de verkeersveiligheid.
De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de schorsing van het rijbewijs ongedaan te maken en het CBR opgedragen om het rijbewijs onmiddellijk aan verzoeker terug te geven. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar tegen het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.