ECLI:NL:RBZWB:2020:4585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8317 VV en AWB- 20_8542
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing rijbewijs en onderzoek rijgeschiktheid na vermoeden drugsgebruik

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 24 augustus 2020, waarin hem werd meegedeeld dat hij een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moest ondergaan en dat de geldigheid van zijn rijbewijs werd geschorst. Dit besluit volgde op een melding van de politie, die op 31 juli 2020 het vermoeden uitsprak dat verzoeker niet meer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Tijdens een controle op 13 juni 2020 werd bij verzoeker cannabis aangetroffen en bleek hij onder invloed te zijn van THC, wat leidde tot een rijverbod van 24 uur.

De voorzieningenrechter heeft op 25 september 2020 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in een supermarkt, waar hij op onregelmatige tijden werkt. Hij heeft een betalingsregeling getroffen met het CBR voor de kosten van het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, maar kan deze kosten niet direct betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond en dat het belang van verzoeker om zijn rijbewijs terug te krijgen zwaarder weegt dan de verkeersveiligheid.

De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de schorsing van het rijbewijs ongedaan te maken en het CBR opgedragen om het rijbewijs onmiddellijk aan verzoeker terug te geven. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar tegen het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8317 WVW VV en BRE 20/8542 WVW
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 september 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 augustus 2020 van het CBR over het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid en het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs (primair besluit). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft het CBR bij besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker (kennelijk) ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 september 2020. Verzoeker is verschenen. Het CBR heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten

1. Op 31 juli 2020 heeft de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven. Als bijlage bij deze mededeling is een door een verbalisant van de politie opgemaakt proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ gevoegd. Daarin is vermeld dat de verbalisant tijdens een controle op 13 juni 2020 zag dat verzoeker waterige en bloeddoorlopen ogen had, vergrote pupillen had, een langzame pupilreactie had en sloom reageerde, hij rondom verzoeker een hasjlucht rook en verzoeker cannabis (2 gram) bij zich had. Een ter plaatse afgenomen speekseltest gaf een indicatie voor de stof cannabis (THC).
Vervolgens is verzoekers bloed op 13 juni 2020 op het politiebureau afgenomen en werd verzoeker een rijverbod opgelegd voor de duur van 24 uur.
Op 22 juli 2020 is rapport opgemaakt van de resultaten van het bloedonderzoek. In verzoekers bloed is 7,0 microgram THC per liter bloed aangetroffen.
In het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer is in artikel 3, eerste lid, onder b, bepaalt dat de grenswaarde voor cannabis 3,0 microgram THC per liter bloed is.
Bij besluit van 24 augustus 2020 heeft het CBR aan verzoeker meegedeeld dat hij een onderzoek dient te ondergaan naar zijn drugsgebruik en dat de geldigheid van zijn rijbewijs in afwachting van de uitslag van dit onderzoek wordt geschorst.
Wettelijk kader
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Griffierecht
3. Verzoeker heeft het griffierecht in de beroepzaak 20/8542 nog niet betaald. De rechtbank vindt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker in verzuim is en laat met toepassing van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep achterwege. Verzoeker hoeft dus in deze zaak geen griffierecht te betalen.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het spoedeisend belang voldoende heeft onderbouwd. Verzoeker heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk, omdat hij op onregelmatige tijden werkt in een supermarkt in [vestigingsplaats werkgever]. Soms moet verzoeker al om 05.00 uur beginnen, zodat het openbaar vervoer niet altijd een optie is. Verzoeker wil zijn baan behouden.
Beroep (zaaknummer 20/8542)
5. Verzoeker is het niet eens met de schorsing van zijn rijbewijs. Hij wijst erop dat hij het onderzoek naar de rijgeschiktheid pas kan aanvragen als hij alle kosten heeft betaald. Verzoeker kan de hoge kosten van het onderzoek niet meteen betalen. Hij heeft met het CBR een betalingsregeling getroffen. De laatste termijnbetaling vindt plaats in maart 2021. Op de zitting heeft verzoeker ter aanvulling daarop meegedeeld dat hij hoopt dat hij eind oktober 2020 de kosten kan hebben betaald.
6. Het CBR heeft aan het opleggen van het onderzoek naar de geschiktheid ten grondslag gelegd dat het vermoeden bestaat dat verzoeker ongeschikt is om te rijden. De voorzieningenrechter is het daarmee eens. Verzoeker had ruim twee keer de toegestane hoeveelheid THC in zijn bloed en de politie beschrijft dat verzoeker bloeddoorlopen ogen had met vergrote en traag reagerende pupillen en sloom reageerde. Er was dus voldoende aanleiding om een onderzoek naar de rijgeschiktheid te gelasten. Op grond van de dwingendrechtelijke regelgeving is het CBR dan verplicht verzoeker een medisch onderzoek op te leggen en in afwachting van de uitslag van het onderzoek de geldigheid van het rijbewijs te schorsen.
Het beroep is ongegrond.
Voorlopige voorziening (zaaknummer 20/8317)
7. De voorzieningenrechter kan desondanks een voorlopige voorziening treffen op grond van een belangenafweging.
Duidelijk is dat verzoeker op 13 juni 2020 niet in de auto had moeten stappen. De voorzieningenrechter is op grond van verzoekers geloofwaardige verklaring op de zitting er van overtuigd dat verzoeker dat inmiddels ook vindt en daarvan spijt heeft. Verzoeker heeft verklaard dat hij geen cannabis meer gebruikt en in ieder geval na gebruik niet meer als bestuurder aan het verkeer zal deelnemen. De verkeersveiligheid is daarmee voldoende gewaarborgd.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het besluit tot schorsing van het rijbewijs
twee maanden en elf dagen na het incident is genomen. Tot die tijd heeft verzoeker gewoon kunnen rijden. Verzoeker kan de hoge kosten van het onderzoek niet meteen betalen en heeft een betalingsregeling met het CBR getroffen. Als gevolg daarvan zal het zeker tot het einde van het jaar duren voordat de resultaten van het onderzoek naar de rijgeschiktheid bekend zijn. Verzoeker is dan al vier maanden zijn rijbewijs kwijt.
8. Onder deze omstandigheden vindt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker om over zijn rijbewijs te kunnen beschikken en zijn baan te kunnen behouden, zwaarder weegt dan het belang van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter zal daarom de schorsing van het rijbewijs ongedaan maken en bepalen dat het CBR het rijbewijs aan verzoeker moet teruggeven. Verzoeker mag pas weer gaan rijden als hij het rijbewijs daadwerkelijk in zijn bezit heeft.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • schorst het bestreden besluit voor zover het betreft de schorsing van het rijbewijs en draagt het CBR op onmiddellijk het rijbewijs aan verzoeker terug te geven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 25 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.