In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had een ZW-uitkering ontvangen na uitval door hand- en rugklachten. Het UWV beëindigde de uitkering per 9 juni 2019 na een eerstejaarsbeoordeling, waartegen eiser in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering terecht heeft uitgevoerd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het UWV aangenomen, maar de rechtbank vond geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen.