ECLI:NL:RBZWB:2020:4511

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6423
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had een ZW-uitkering ontvangen na uitval door hand- en rugklachten. Het UWV beëindigde de uitkering per 9 juni 2019 na een eerstejaarsbeoordeling, waartegen eiser in beroep ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de beëindiging van de uitkering terecht heeft uitgevoerd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat waren. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het UWV aangenomen, maar de rechtbank vond geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6423 ZW

uitspraak van 23 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 augustus 2020. Eiser is verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur bij [naam (ex-)werkgever] Voor dat werk is hij op 9 mei 2018 uitgevallen vanwege handklachten na een operatieve ingreep en lage rugklachten.
Het UWV heeft met ingang van 14 mei 2018 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 16 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 9 juni 2019.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 9 juni 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft een lichamelijk en een psychisch onderzoek verricht. Verder heeft de verzekeringsarts medische informatie van orthopeed Van Doorn van 20 november 2018 betrokken in zijn onderzoek. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser uitviel met pijnklachten in beide duimen en lage rugklachten. Eiser heeft een operatieve ingreep aan het dominante duim ondergaan en is nog aan het revalideren. Als gevolg van de duimproblematiek is er beperking van hand- en vingergebruik. Het is de verwachting dat deze beperkingen in de loop van de tijd nog verder zullen afnemen. Eiser heeft verder last van zijn onderrug, dit bestaat al jaren. Als gevolg van de rugproblematiek zijn er beperkingen. Het is niet de verwachting dat deze beperkingen nog verder zullen afnemen. Voorts rapporteert de verzekeringsarts dat de klachten en beperkingen objectiveerbaar en plausibel zijn en worden veroorzaakt door een aandoening. Eiser is onder behandeling. Het herstelgedrag van eiser is adequaat. Er is volgens de verzekeringsarts sprake van verminderd benutbare mogelijkheden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 maart 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien tijdens de hoorzitting en dossieronderzoek verricht. Hij heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat eiser een beperkte rug en handfunctie heeft, maar is niet zeer ernstig beperkt. De rug heeft nog redelijke excursies en er is zeker geen radiculair beeld. De handfuncties zijn redelijk intact, maar gewaakt moet worden voor overbelasting. Volgens de verzekeringsarts b&b is in de FML van 13 maart 2019 wel voldoende rekening mee gehouden. Hij rapporteert geen aanleiding te zien af te wijken van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts. Tevens sluiten de eigen observaties en het zelf verrichte onderzoek van rug en handen, raadpleging literatuur en het bestuderen van de röntgenfoto’s van de rug en handen tijdens de hoorzitting aan bij de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts. Uit de door eiser overlegde medische gegevens blijkt niet dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan. De verzekeringsarts heeft in de FML uitgebreide beperkingen aangenomen voor lichamelijke belasting, die conform de diagnose zijn, en die volgens de verzekeringsarts b&b ruim voldoende tegemoet komen aan de te objectiveren medische problematiek. De verzekeringsarts b&b heeft in de bezwaren geen reden gevonden van het medisch oordeel van de verzekeringsarts te moeten afwijken. Er is hem niet gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser.
5.2
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen. De verwachting is dat de klachten door scoliose en artrose alleen maar erger worden. Eiser heeft een operatie ondergaan aan zijn rechterhand. De kracht in eisers hand is sterk afgenomen en komt niet meer terug. De scoliose in de rug en nek van eiser is niet te opereren, eiser moet levenslang pijnstillers slikken om de pijn draaglijker te maken. Eiser is hersteld verklaard op basis van een theoretische rekensom die met enkele tienden van een procent negatief is uitgevallen. Eiser heeft afspraken staan in het Bravis ziekenhuis met de behandelende artsen om het verval in de gaten te houden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd van de huisarts van 18 februari 2011, van de radiologie van 14 januari 2013 en 7 mei 2015, van de orthopeed een verwijzing voor manuele therapie/oefentherapie, een afspraakkaart van de orthopeed en van de dermatoloog van 24 januari 2020.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel, en eiser heeft ter zitting onderkend, dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder klachten aan zijn rechterhand en rug. De verzekeringsartsen hebben naar die klachten onderzoek verricht. De verzekeringsartsen hebben eiser gezien en dossier onderzoek verricht. De verzekeringsartsen hebben eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zorgvuldig. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft in de beroepsprocedure de ingebrachte medische informatie van de huisarts van 18 februari 2011, van de radiologie van 14 januari 2013 en 7 mei 2015, van de orthopeed een verwijzing voor manuele therapie/oefentherapie, een afspraakkaart van de orthopeed en van de dermatoloog van 24 januari 2020 in zijn onderzoek meegenomen. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om zijn standpunt op basis van de overlegde medische informatie te wijzigen. Hij heeft nog aandacht aan de mobiliteit van de cervicale wervelkolom besteed (CWK). De rechtbank overweegt dat de reactie van de verzekeringsarts afdoende is.
Niet gebleken is dat in de FML van 13 maart 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150), medewerker bibliotheek (Sbc-code 315131) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
6.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 15 april 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 9 juni 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van M.I.P. Buteijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.