ECLI:NL:RBZWB:2020:4472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
AWB 20_7315
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over niet tijdig nemen van besluit door college

Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, die een kwekerij exploiteren, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele. Eisers hadden op 15 januari 2020 een verzoek ingediend bij het college om te toetsen of het gebruik van een bedrijfswoning op hun perceel toelaatbaar was voor de bedrijfsvoering van de kwekerij. Het college bevestigde de ontvangst van het verzoek, maar stelde dat het advies van de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) noodzakelijk was, wat leidde tot vertraging in de behandeling van het verzoek.

Eisers waren van mening dat het college niet om advies hoefde te vragen en hebben herhaaldelijk aangedrongen op een snelle afhandeling. Na het uitblijven van een besluit hebben zij op 1 juli 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld, maar oordeelde dat het antwoord van het college op het verzoek van 15 januari 2020 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekende dat er geen beroep kon worden ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.

De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om het beroep in behandeling te nemen. De uitspraak werd gedaan door rechter G.M.J. Kok, in aanwezigheid van griffier D. Alblas. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7315 MI VB

uitspraak van 22 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3], te [plaatsnaam] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele(het college), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het verzoek van 15 januari 2020 om te toetsen op “toelaatbaar gebruik: wonen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van de kwekerij”.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eisers exploiteren een kwekerij op het perceel [adres perceel] te [plaatsnaam] . Op dit perceel willen zij een bedrijfswoning bouwen. Op 15 januari 2020 hebben zij het college verzocht te toetsen “op toelaatbaar gebruik: wonen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering” voordat zij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning indienen.
Bij brief van 30 januari 2020 heeft het college de ontvangst van de brief van eisers bevestigd en meegedeeld dat het verzoek voor advies wordt voorgelegd aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) om de toetsing uit te voeren. Daarbij is aangegeven dat de kosten van € 968,- voor rekening van eisers komen.
Eisers zijn van mening dat het in hun geval niet nodig is de AAZ om advies te vragen. Zij hebben hierover e-mails gestuurd aan het college. Bij e-mail van 23 maart 2020 is van de zijde van het college meegedeeld dat het noodzakelijk is advies buitenshuis, in dit geval bij de AAZ, in te winnen omdat de gemeente zelf daartoe de expertise niet in huis heeft.
Bij brief van 31 maart 2020 aan het college schrijven eisers dat de behandeling van hun verzoek van 15 januari 2020 door het ambtelijk handelen sterk is vertraagd en daardoor niet tijdig, binnen de wettelijke termijnen, door de gemeente is behandeld. Zij vragen het college het verzoek van 15 januari 2020 alsnog binnen veertien dagen af te handelen.
Op 15 april 2020 hebben eisers het college in gebreke gesteld.
Op 1 juli 2020 hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van 15 januari 2020.
2.
Wettelijk kader
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.
Besluit
Uit de Awb volgt dus dat alleen beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, als de beslissing van het bestuursorgaan – in dit geval het college – kan worden aangemerkt als een besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank is het antwoord van het college op het verzoek van 15 januari 2020 geen besluit. Een oordeel van het college over de vraag of een (bedrijfs)woning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering van de kwekerij van eisers, heeft geen rechtsgevolg. Het heeft niet tot gevolg dat er rechten, plichten, bevoegdheden of juridische status worden gecreëerd of teniet gedaan. Het college heeft in de reactie van 30 juli 2020 terecht gesteld dat het antwoord op de vraag of het voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is om op bedrijfsperceel te wonen, een bestuurlijk rechtsoordeel is, namelijk een oordeel over de uitleg van een bepaling uit een bestemmingsplan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2554) is een bestuurlijk rechtsoordeel geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Alleen in uitzonderingsituaties moet een bestuurlijk rechtsoordeel als besluit worden aangemerkt. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het voor de betrokkenen onevenredig bezwarend is om het geschil via een beroepsprocedure over een daadwerkelijk besluit of het niet tijdig nemen van een besluit bij de bestuursrechter aan de orde te stellen. Gesteld noch gebleken is dat het voor eisers onredelijk bezwarend is om in dit geval een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfswoning in te dienen en tegen de beslissing daarop zo nodig bezwaar te maken en beroep in te stellen. Bij de beslissing op die aanvraag zal ook de vraag naar de noodzakelijkheid van een bedrijfswoning ter plaatse aan de orde komen.
4.
Conclusie
Nu een antwoord van het college op het verzoek van 15 januari 2020 geen besluit is, kan er ook geen beroep in worden gesteld tegen het uitblijven van een antwoord. De rechtbank is daarom kennelijk onbevoegd het beroep in behandeling te nemen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
D. Alblas, griffier, op 22 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.