In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van een woning in Tilburg, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg, dat hen opdroeg hun woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in de woning, waaronder 100 gram amfetamine en 96 pillen 2C-B, en andere indicaties van drugshandel. De burgemeester had op basis van anonieme meldingen en camerabeelden van de politie besloten tot sluiting van de woning.
Tijdens de zitting op 15 september 2020 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij betoogden dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat de burgemeester niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan. De burgemeester werd vertegenwoordigd door M.F.M. van Gansen. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de burgemeester in dit geval bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid drugs een handelshoeveelheid betrof en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig zouden maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.