ECLI:NL:RBZWB:2020:4380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
16 september 2020
Zaaknummer
02/259368-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige, leugenachtige verklaring verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2020, staat de verdachte terecht voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak betreft een meisje dat op het moment van de feiten nog geen 16 jaar oud was. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder seksueel binnendringen en zoenen, met het slachtoffer in de periode van 29 januari 2019 tot en met 6 februari 2019 in Sluis. De rechtbank heeft de zaak op 14 augustus 2020 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het slachtoffer heeft verklaard dat er meerdere keren ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, terwijl de verdachte slechts één keer seks heeft gehad en één keer heeft gezoend. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen, met uitzondering van het onderdeel van het vingerinbrengen, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 295 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en heeft besloten om geen taakstraf op te leggen, maar een hogere gevangenisstraf die recht doet aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/259368-19
vonnis van de meervoudige kamer van 28 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag verdachte] 1983 te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 augustus 2020, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte met [slachtoffer] , een meisje dat nog geen 16 jaar was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd door haar lichaam seksueel binnen te dringen met zijn vingers en zijn penis;
verdachte met [slachtoffer] , een meisje dat nog geen 16 jaar was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd door haar te zoenen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het eenmaal seksueel binnendringen met de penis van verdachte in de vagina van [slachtoffer] en het eenmaal zoenen van [slachtoffer] , welke handelingen hebben plaatsgevonden op
5 februari 2019 te Sluis. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze handelingen meerdere keren en op meerdere tijdstippen hebben plaatsgevonden en ook niet dat verdachte [slachtoffer] heeft gevingerd. Verdachte moet daarvan dan ook partieel worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 en 2
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] bij de politie en de verklaring van verdachte ter zitting stelt de rechtbank vast dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 5 februari 2019 seks heeft gehad met [slachtoffer] door zijn penis in haar vagina te brengen en dat hij haar toen heeft getongzoend.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is daarnaast of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat deze ontuchtige handelingen vaker hebben plaatsgevonden en of verdachte [slachtoffer] ook heeft gevingerd, zoals door haar wordt gesteld. Voordat de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag toe komt, zal zij eerst ingaan op de verklaringen van [slachtoffer] . Daarna zal zij ingaan op de verklaring van verdachte dat er slechts eenmaal seks heeft plaatsgevonden en er één keer is gezoend. Vervolgens zal de rechtbank een conclusie trekken ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en de bruikbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte voor het bewijs.
De verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank stelt op basis van de zich in het dossier bevindende verklaringen van [slachtoffer] vast dat zij op onderdelen tegenstrijdig heeft verklaard.
Op essentiële onderdelen, onder meer met betrekking tot de hotelbezoeken in Sluis, heeft zij echter wel eenduidig verklaard, namelijk dat er toen meerdere keren seks met en zonder condoom heeft plaatsgevonden.
De verklaring van verdachte
Tegenover de verklaringen van [slachtoffer] staat de verklaring van verdachte. Verdachte heeft erkend dat er één keer seks heeft plaatsgevonden en dat hij [slachtoffer] één keer heeft getongzoend, te weten op 5 februari 2019. Hij heeft verklaard dat de seks met condoom heeft plaatsgevonden en hij dit condoom in de vuilnisemmer in hotelkamer 210 heeft gegooid. De op de handdoek aangetroffen spermasporen in hotelkamer 212 zijn afkomstig van het nadruppen, nadat hij had gemasturbeerd en was klaargekomen in de douche. In die kamer is [slachtoffer] niet geweest. Ook heeft hij verklaard dat [slachtoffer] niet op 6 februari 2019 in het hotel is geweest. Deze verklaring van verdachte merkt de rechtbank aan als kennelijk leugenachtig en alleen afgelegd om de waarheid te bemantelen, te weten dat er wel meerdere keren en op meerdere tijdstippen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden in de vorm van seks en tongzoenen.
De kennelijke leugenachtigheid blijkt in de eerste plaats uit het feit dat na het uitchecken van verdachte bij het hotel in Sluis in februari 2019, de hotelkamers waar hij had verbleven ten behoeve van het onderzoek door de politie nog niet waren schoongemaakt en er tijdens het onderzoek in deze kamers geen condoom is aangetroffen. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tijdens de seks een keer op een handdoek is klaargekomen. Dit was volgens haar in kamer 212. In deze kamer is inderdaad een handdoek aangetroffen met daarop spermasporen. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat [slachtoffer] weet dat er spermasporen op de handdoek zitten, temeer nu hij heeft verklaard dat [slachtoffer] niet eens in hotelkamer 212 is geweest.
Bovendien blijkt uit de camerabeelden van het hotel in Sluis dat [slachtoffer] op 6 februari 2019 wel degelijk in het hotel is geweest.
Conclusie ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte
Gelet op voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] ten aanzien van wat er tijdens de hotelbezoeken is gebeurd, betrouwbaar en zullen haar verklaringen worden gevolgd en voor het bewijs worden gebruikt. Ook de kennelijke leugenachtige verklaring van verdachte zal de rechtbank tot het bewijs bezigen.
Bespreking van de feiten
Gelet op voorgaande en gelet op de bewijsmiddelen, zoals in de bewijsbijlage genoemd en weergegeven, stelt de rechtbank vast dat het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij niet alleen tijdens het hotelverblijf van verdachte in februari 2019, maar ook tijdens het hotelverblijf van verdachte in januari 2019, bij verdachte is geweest en verdachte tijdens die verblijven meerdere keren seks met [slachtoffer] heeft gehad, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat tijdens de seks ook telkens is gezoend.
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen, voor zover deze feiten zien op het seksueel binnendringen met de penis van verdachte in de vagina van [slachtoffer] en het zoenen. [slachtoffer] was ten tijde van de handelingen 14 jaar en de handelingen hebben in Sluis plaatsgevonden.
Ten aanzien van het seksueel binnendringen met de vingers van verdachte in de vagina van [slachtoffer] heeft verdachte ontkend en bevat het dossier alleen de verklaring van [slachtoffer] , welke niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
Periode – feit 1 en 2
Ten aanzien van de periode waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de eerste hotelboeking van verdachte van 29 januari 2019 tot 31 januari 2019 is geweest en er tijdens dit verblijf ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat de tweede hotelboeking van verdachte van 4 februari 2019 tot 6 februari 2019 is geweest en er ook tijdens dit verblijf ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Ook is komen vast te staan dat [slachtoffer] op 6 februari 2019 in het hotel in Sluis is geweest.
Niet is komen vast te staan dat de handelingen vanaf 1 januari 2019 hebben plaatsgevonden. Met betrekking tot beide feiten komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaarde periode van 29 januari 2019 tot en met 6 februari 2019.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van
29januari 2019 tot en met 6 februari 2019 te Sluis, gemeente Sluis,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] -2004, die de leeftijd van twaalf
jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de
vagina van die [slachtoffer] gebracht.
2.
in de periode van
29januari 2019 tot en met 6 februari 2019 te Sluis, gemeente Sluis,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] -2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende
verdachte die [slachtoffer] gezoend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 146 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis. De officier van justitie gaat er daarbij van uit dat verdachte 154 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Hij vordert aan de voorwaardelijke straf reclasseringstoezicht te koppelen, waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet laten behandelen. Bij de eis is uitgegaan van het in verminderde mate toerekenen van de feiten aan verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het rapport van de psychiater van 23 maart 2020 is geadviseerd om de feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Daarnaast kampt verdachte met PTSS waarvoor hij EMDR-therapie zal gaan volgen.
Verder heeft hij een echtgenote en twee minderjarige kinderen, woont hij samen met zijn gezin in een huurwoning en verwachten hij en zijn echtgenote een derde kind.
Met ingang van 10 augustus 2020 heeft verdachte een baan voor 40 uur per week.
Gelet op deze omstandigheden is verzocht aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daaraan eventueel gekoppeld een voorwaardelijke straf met een proeftijd van 2 jaar. Het koppelen van voorwaarden aan deze straf is overbodig. Verder wordt verzocht geen taakstraf aan verdachte op te leggen, nu hij een fulltime baan heeft verkregen. Gelet op de rapportage van de psycholoog is een geheel voorwaardelijke straf passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarig meisje, die toen nog maar net de leeftijd van 14 jaar had. De handelingen bestonden uit het meerdere keren seksueel binnendringen en tongzoenen. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Verdachte heeft [slachtoffer] ontmaagd. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en waardigheid. Een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar zij recht op heeft, heeft verdachte daarmee doorkruist. Daarnaast hebben zich door het hebben van onbeschermde geslachtsgemeenschap aanzienlijke risico’s voorgedaan op het oplopen van een soa, maar ook het risico op zwangerschap. [slachtoffer] heeft zelfs een morning-afterpil moeten innemen.
[slachtoffer] was jong, kwetsbaar, onzeker en ervoer problemen in haar thuissituatie, van welke omstandigheden verdachte bewust was. Zij heeft zich niet ouder voorgedaan dan dat zij was. Het leeftijdsverschil en het feit dat zij nog jong en kwetsbaar was, hebben verdachte op geen enkele wijze weerhouden.
Wat betreft de feiten is er sprake van eendaadse samenloop.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 20 juli 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor dergelijke feiten en alleen een transactie heeft opgelegd gekregen voor een ouder, niet zeden gerelateerd feit.
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting ook het over verdachte opgemaakte rapport van de psychiater van 23 maart 2020. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis, van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Differentiaal diagnostisch is ADHD opgenomen. Ook zijn er aanwijzingen gevonden voor een vorm van hyperseksualiteit.
Ten aanzien van de strafbaarheid wordt door de deskundige geadviseerd de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt als laag tot matig verhoogd ingeschat, reden ook waarom behandeling is gecontra-indiceerd. Er is sprake van specifiek situationele omstandigheden, van schaamte, een sterk schrikeffect van het tenlastegelegde en de vermijdende aard van verdachte die er voor pleiten dat er geen behandeling is nodig is.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van de deskundige met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte en neemt deze conclusie over. Verdachte wordt ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
Tot slot slaat de rechtbank acht op het advies van de reclassering, waarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en inzicht geven in (digitaal) gedrag richting minderjarigen. Het recidiverisico wordt als laag/beperkt ingeschat. Omdat enkele factoren op het gebied van relaties en seksualiteit nog niet volledig duidelijk zijn, acht de reclassering een toezicht geïndiceerd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten 295 dagen, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar.
Dit betekent dat verdachte niet opnieuw naar de gevangenis moet. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 155 dagen. De straf betekent wel een flinke stok achter de deur, waarmee de rechtbank beoogt verdachte ervan te weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank acht het, anders dan de officier van justitie, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet passend om een taakstraf op te leggen en zal, met verdiscontering van alle strafverzwarende omstandigheden, volstaan met het opleggen van een (hogere) gevangenisstraf die voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Zij ziet tot slot aanleiding aan de voorwaardelijke straf alleen het reclasseringstoezicht te koppelen en niet de andere door de reclassering geadviseerde voorwaarden, nu verdachte al hulpverlening en therapie krijgt en volgens de psychiater geen behandeling nodig is. Wel zal verdachte zijn medewerking moeten verlenen aan aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich op enig moment wel ambulant moet laten behandelen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.551,59, bestaande uit € 1.051,59 ter zake van materiële schade en
€ 3.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 60,09 een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. Dit betreft de schadepost reiskosten naar politie Bergen op Zoom, naar politie Goes en naar de huisarts. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor de overige materiële schadeposten is niet komen vast te staan dat deze een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten. Voor deze posten zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van verdachte. De rechtbank is, mede gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.500,00 een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het overige deel van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 6 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 55, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop tussen
feit 1: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt
ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 450 (vierhonderdvijftig) dagen;
- bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf groot 295 (tweehonderdvijfennegentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jaarna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich meldt binnen twee werkdagen na datum vonnis bij Reclassering Nederland, op de voor hem dichtstbijzijnde locatie te Maastricht (Heerderweg 25) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die inhouden dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 2.560,09, waarvan € 60,09 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , van € 2.560,09, waarbij
35 dagen gijzeling kan worden toegepast in geval van niet-betaling, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 februari 2019, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 augustus 2020.
Mr. Goedegebuur, mr. Speekenbrink en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2019 tot en met 6 februari 2019 te Aardenburg en/of Sluis, gemeente
Sluis,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] -2004, die de leeftijd van twaalf
jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
telkens buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
die
[slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) en/of zijn penis in de
vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari
2019 tot en met 6 februari 2019 te Aardenburg en/of Sluis, gemeente
Sluis,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] -2004, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
telkens buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende
verdachte die [slachtoffer] gezoend.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019029718 van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche, team zeden (ZB), opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 186.
Ten aanzien van feit 1 en 2
Het proces-verbaal van bevindingen van 7 februari 2019, pagina 8 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 7 februari 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden.
De plaats waar de doorzoeking plaatsvond, betroffen twee kamers van het [hotel] , gevestigd op het adres [adres hotel] te Sluis. De twee kamers betroffen de leegstaande kamers 210 en 212, waarvan de gebruikers in het hotel reeds hadden uitgecheckt en het hotel hadden verlaten. De kamers waren op verzoek van de politie niet schoongemaakt.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 7 februari 2019, pagina 10 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[slachtoffer] verklaart dat verdachte haar bij het hotel had ingeschreven onder de naam [naam] .
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres hotel] Sluis) van 29 maart 2019, pagina 13 en 14 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 7 februari 2019 kwam verbalisant voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres hotel] te Sluis. De hotelmanager gaf aan dat de betrokkenen zowel kamer 210 als 212 hadden gebruikt.
De verbalisant zag in kamer 212 dat de vuilbak die onder het aanwezige bureau stond, gevuld was met verpakkingen van eet- en drinkwaar en met twee kassabonnen. In de badkamer was de vuilemmer leeg, wel werd een aantal handdoeken op de badkamervloer gezien.
In kamer 210 werd gezien dat de vuilemmers in zowel het slaapvertrek als in de badkamer leeg waren.
Op de badkamervloer in kamer 212 lag nabij de badkamervloer een aantal witte handdoeken. Op een van de handdoeken was een sterk fluorescerende vlek aanwezig die werd herkend als mogelijk sperma.
In beide kamers is geen condoom aangetroffen.
Het proces-verbaal van bevindingen herkenning camera beelden van 15 mei 2019, met bijgevoegd een afbeelding van een camerabeeld van het hotel [hotel] te Sluis van 6 februari 2019, pagina 36 en 37 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
De persoon die is te zien op de afbeelding wordt door de verbalisant herkend als [slachtoffer] .
Het proces-verbaal bevindingen hotelboeking van 14 mei 2019, pagina 39 en 40, met bijgevoegde registratieformulieren en frontdesk bestanden op pagina 41 tot en met 48 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Door het hotel [hotel] te Sluis zijn registratieformulieren en frontdesk bestanden aangeleverd. Uit deze gegevens blijkt verdachte kamer 110 te hebben geboekt van 29 januari 2019 tot 31 januari 2019.
Uit het tweede registratieformulier blijkt dat verdachte kamer 212 heeft geboekt van 4 februari 2019 tot 6 februari 2019.
In het frontdesk bestand behorende bij de boeking van verdachte van kamer 110 is een memo opgenomen, waarin staat dat zijn dochter [naam] langs komt, haar identiteitsbewijs zal laten zien en om een kamersleutel zal vragen.
Het proces-verbaal aangifte [naam 2] namens [slachtoffer] van 26 februari 2019, pagina 51 en 52 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
[slachtoffer] heeft mij verteld dat zij op 6 februari 2019 seks heeft gehad met verdachte. Zij heeft verder verteld dat zij de week voor 6 februari 2019, op 30 januari 2019, samen gezoend en betast hebben. Verdachte heeft haar een
morning-afterpil gegeven, nadat zij seks hadden gehad. De seks heeft plaatsgevonden in het hotel De Dikke van Dale. De seks heeft ook zonder condoom plaatsgevonden.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 8 maart 2019, pagina 142 tot en met 144 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende
-zakelijk weergegeven-:
De eerste keer dat verdachte een hotel boekte ben ik bij hem blijven slapen. Dat was van een woensdag op een donderdag. Overdag hebben we seks gehad in het bed van de hotelkamer. Zijn geslachtsdeel ging in mijn vagina. Hij begon met zoenen. Daarna heb ik die donderdag nog seks met hem gehad. Ik weet nog dat [verdachte] een pakje had van dertien condooms en daar waren er nog drie van over, en twee waren er gebruikt om te oefenen. We hebben dus in totaal acht keer seks gehad in die periode. Dat was alle keren op de hotelkamer op bed en het bestond uit seks, dat hij zijn penis in mijn vagina deed. De tweede keer dat verdachte een hotel boekte, hebben we weer een keer of vier seks gehad met een condoom, maar daarna twee keer zonder condoom. Ik denk dat het eerst vier keer was, dus we zouden in totaal zes keer seks hebben gehad. Hij had het hotel toen geboekt van maandag of dinsdag tot vrijdag. Eerst had hij kamer 210, maar daarna wilde hij naar een andere kamer en kreeg hij kamer 212. De tweede keer dat hij het hotel had geboekt, hebben wij op dezelfde manier seks gehad. Verdachte wilde op een gegeven moment geen condoom gebruiken. Ik heb toen wel een morning-afterpil gebruikt. Verdachte is toen alleen niet in mij klaargekomen, maar op een handdoek die er lag.
De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 14 augustus 2020:
De seks heeft eenmaal plaatsgevonden. Daarmee bedoel ik dat mijn penis in haar vagina is geweest. Bij de seks is ook getongzoend. Dit heeft plaatsgevonden in het hotel in Sluis in februari 2019 in kamer 210. Het eerste hotelverblijf in Sluis was volgens mij op 30 januari 2019. Het kan kloppen dat ik toen een kamer van 29 tot 31 januari 2019 heb geboekt. Er is toen wel een ontmoeting met [slachtoffer] geweest in het hotel. Het kan kloppen dat ik de tweede keer vanaf een maandag in het hotel ben verbleven. Op 5 februari 2019 is [slachtoffer] in het hotel geweest en toen heb ik één keer seks met haar gehad, in de eerste hotelkamer die ik kreeg. Dit was niet op 6 februari 2019. De seks heeft met condoom plaatsgevonden, welke ik in de eerste kamer in de emmer heb gegooid. Ik ben niet in haar klaargekomen, maar ik heb wel een morning-afterpil voor haar gehaald. In kamer 212 heb ik in de badkamer gemasturbeerd en ben ik klaargekomen. De sporen op de handdoek zijn van het nadruppen. [slachtoffer] is niet in de tweede hotelkamer geweest. [slachtoffer] is op 6 februari 2019 niet bij mij in het hotel geweest.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2020 (los), inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de hotelkamer zit mijn sperma op een handdoek. Ik weet niet hoe [slachtoffer] weet dat mijn sperma daarop zit.
Het schriftelijk stuk, inhoudende de akte van geboorte van [slachtoffer] , pagina 149 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Dag van geboorte: [geboortedag slachtoffer] -2004.