Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met productie;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van het faillissement van ZeeBraBouw B.V. en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De curator, mr. Job Marie Molkenboer, vorderde betaling van een bedrag van € 842,30 van de werknemer, die volgens de curator ongerechtvaardigd was verrijkt door het ontvangen van een uitkering van het UWV, terwijl hij ook loon ontving van zijn nieuwe werkgever, Bot & Van der Ham Bouw & Ontwikkeling B.V. De werknemer had zijn dienstverband met ZeeBraBouw B.V. opgezegd na het faillissement en was per 8 oktober 2018 in dienst getreden bij Bot.
De curator stelde dat de werknemer over de periode van 8 oktober 2018 tot en met 31 oktober 2018 zowel loon van Bot als een uitkering van het UWV had ontvangen, wat leidde tot een dubbele betaling en dus tot ongerechtvaardigde verrijking. De werknemer voerde verweer en stelde dat de uitkering door het UWV correct was berekend en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat hij slechts een juridische relatie had met het UWV en niet met de curator.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat hij meer had ontvangen dan hij zonder faillissement zou hebben ontvangen. De rechter benadrukte dat de strekking van de Werkloosheidswet niet rechtvaardigde dat de werknemer een uitkering ontving terwijl hij ook loon ontving van zijn nieuwe werkgever. De vordering van de curator werd toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers en curatoren in faillissementssituaties en de noodzaak om dubbele betalingen te voorkomen.