Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, die zijn auto op 14 maart 2019 had geparkeerd in Tilburg, ontving een naheffingsaanslag omdat hij geen parkeerbelasting had betaald. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had op 3 april 2019 uitspraak gedaan op het bezwaar van de belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag. Tijdens de telefonische hoorzitting op 4 juni 2020 werd de belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De belanghebbende voerde aan dat hij door een sterfgeval niet in staat was om te betalen en dat het tijdstip van parkeren, in de schemering, een rol speelde. De heffingsambtenaar stelde echter dat de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting altijd geldt, ongeacht de omstandigheden. De rechtbank bevestigde dat de bewijslast voor de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag bij de heffingsambtenaar ligt, maar dat deze aan zijn verplichtingen had voldaan. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichting had voldaan.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de Rechtspraak.