ECLI:NL:RBZWB:2020:4275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5412
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving erfafscheiding en schuifhek

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 28 februari 2020, waarin zijn verzoek om handhavend op te treden tegen een erfafscheiding met schuifhek op het perceel van een derde partij werd afgewezen. De eiser betoogde dat de erfafscheiding in strijd was met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012, en dat dit de bereikbaarheid van zijn woning voor hulpdiensten in gevaar bracht.

Tijdens de zitting op 7 juli 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat de erfafscheiding was gebouwd conform een eerder verleende omgevingsvergunning, waartegen de eiser geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon terugkomen op de onherroepelijkheid van deze vergunning, omdat hij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de verlening ervan. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de onherroepelijkheid af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, omdat verweerder terecht had gesteld dat hij niet bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat de erfafscheiding was geplaatst op basis van een onherroepelijke omgevingsvergunning en dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5412 GEMWT

uitspraak van 8 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Naam derde partij], te Zevenbergen,
gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 februari 2020 (het bestreden besluit) met betrekking tot afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding met schuifhek op het perceel [ Adres 1] te [Plaatsnaam] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2020. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [Naam vertegenwoordiger] . Derde partij is in persoon verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser woont aan de [Adres 2] in [Plaatsnaam] . Hij kan zijn woning enkel bereiken via een weg die loopt over het perceel gelegen aan de [ Adres 1] . Dit perceel is in eigendom van derde partij.
Op 3 februari 2019 heeft derde partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een hekwerk inclusief schuifhek op het perceel [ Adres 1] in [Plaatsnaam] . Bij besluit van 21 maart 2019 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Dit besluit is onherroepelijk. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beslissing tot verlening van de omgevingsvergunning omdat, zo heeft hij ter zitting verklaard, hij ervan uitging dat verweerder de aanvraag deugdelijk zou hebben getoetst aan de geldende regelgeving, waaronder het Bouwbesluit 2012.
Bij brief van 14 juli 2019 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding met schuifhek. Volgens eiser is de erfafscheiding in strijd met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012. Het belang van eiser is met name gelegen in de bereikbaarheid van zijn woning voor hulpverleningsdiensten. Door plaatsing van de erfafscheiding voldoet de toegangsweg naar zijn woning niet aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012, aldus eiser.
Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen, omdat hij niet bevoegd is handhavend op te treden. Volgens verweerder is namelijk geen sprake van een overtreding.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder wel degelijk bevoegd is om handhavend op te treden. Door de bouw van de erfafscheiding voldoet de verbindingsweg naar zijn woning niet aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012.
3.1.
Niet in geding is dat de erfafscheiding is gebouwd overeenkomstig de daarvoor verleende omgevingsvergunning. De rechtbank overweegt dat, aangezien eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 21 maart 2019 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de erfafscheiding, dat besluit onherroepelijk is geworden. Dit heeft tot gevolg dat van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan en dat eiser hier nu niet meer tegen op kan komen. Volgens vaste rechtspraak kan slechts in uitzonderlijke gevallen reden bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken, namelijk indien door toedoen van het bestuursorgaan niet aan betrokkene kan worden toegerekend dat hij de procedure bij de administratieve rechter ongebruikt heeft gelaten of niet heeft voltooid of het bestuursorgaan de onrechtmatigheid van het besluit uitdrukkelijk en tijdig heeft erkend. [1] Van een dergelijke erkenning door verweerder is in dit geval geen sprake. Evenmin doet de situatie zich voor dat door toedoen van verweerder aan eiser niet kan worden toegerekend dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 maart 2019. Eiser heeft niet bestreden dat hij wist dat de vergunning was aangevraagd en verleend en dat het besluit tot verlening van de vergunning was voorzien van een rechtsmiddelenclausule. Hij heeft ter zitting gesteld dat hij geen bezwaar heeft gemaakt omdat hij er vanuit ging dat verweerder aan het Bouwbesluit zou toetsen aangezien dat verplicht is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een bewuste keus van eiser die voor zijn rekening en risico dient te blijven. Het is dus geen reden om eiser niet toe te rekenen dat hij geen bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen de verleende vergunning.
3.2
Voorts overweegt de rechtbank dat er ook aanleiding kan zijn om een uitzondering te maken op de onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning als deze vergunning evident onrechtmatig is en eiser daardoor onevenredig benadeeld wordt. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen. Ook daarvan is echter geen sprake. Eiser vreest dat zijn woning door de plaatsing van het hekwerk niet (tijdig) bereikbaar is voor de brandweer. In het advies van de brandweer van 8 januari 2020 staat echter dat de afstand van de openbare weg tot de woning acceptabel is en dat er nog steeds een snelle inzet gedaan kan worden. De brandweer ziet dan ook geen noodzaak voor een verbindingsweg als bedoeld in artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat eiser onevenredig wordt benadeeld door de omgevingsvergunning.
4. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond verklaard moet worden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd was om handhavend op te treden. De erfafscheiding is geplaatst op basis van een onherroepelijke omgevingsvergunning en er is geen aanleiding om een uitzondering te maken op de formele rechtskracht van deze vergunning. Gelet op deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 8 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier K.H.J. Vermariën, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1444.