ECLI:NL:RBZWB:2020:4270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6097
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven als verweerder. Eiser had op 29 juli 2019 een aanvraag ingediend, die was afgewezen in het primaire besluit. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 oktober 2019. Eiser stelde dat hij ernstig lichamelijk en psychisch letsel had opgelopen door een mishandeling op 29 december 2018, waarbij hij door een onbekende man was geslagen en geschopt. Eiser had eerder psychische hulp ontvangen en was bekend bij de GGz. Tijdens de zitting op 8 juli 2020 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de verklaringen van eiser. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve gegevens waren om te stellen dat eiser ernstig letsel had opgelopen als gevolg van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de eerdere psychische klachten van eiser niet waren verergerd door de mishandeling, en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6097 WSG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2020 in de zaak tussen

[Eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. B.K. Hummen,
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
In het besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 juli 2020.
Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, na voorafgaande afmelding, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het dossier gelezen en er is een zitting geweest. Op basis daarvan gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op zaterdag 29 december 2018 heeft eiser bij de politie aangifte gedaan van een mishandeling. Eiser verklaarde op 27 december 2018 in een café te zijn geweest in Breda , waar hij omstreeks 02:00 uur door een voor hem onbekende man vanuit het niets werd geslagen en geschopt (hierna: de mishandeling).
Eiser heeft op 23 januari 2019 een aanvraag gedaan voor een uitkering vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds). In zijn aanvraag schrijft hij schouder- en hoofdletsel te hebben overgehouden aan de mishandeling. Ook schrijft hij psychisch letsel te hebben opgelopen waarvoor hij in behandeling is bij de GGz, met een afspraak op 22 januari 2019. Eiser schrijft dat zijn leven op zijn kop staat naar aanleiding van wat er is gebeurd. Hij kan niet meer werken en moeilijk deelnemen aan het sociale leven.
Bij de aanvraag heeft eiser een registratie van zijn huisarts gevoegd. Hieruit blijkt dat eiser op 30 december 2018 bij de huisarts is geweest en vertelde erg veel last van zijn kaken en wangen te hebben. Ook vertelde eiser erg schrikkerig te zijn en slecht te hebben geslapen. Dit is eigenlijk al sinds 2015 zo, toen eiser ook zomaar is geslagen door iemand.
Eiser heeft op 15 mei 2019 een brief van GGz [Naam locatie] , opgesteld door psychiater R. Hoven en sociaal psychiatrisch verpleegkundige P. Rops en gedateerd 12 februari 2019, met medische informatie opgestuurd naar verweerder. In de brief staat dat eiser in november 2017 door zijn huisarts bij de GGz is aangemeld, omdat hij stemmingsklachten had en stemmen hoorde. Eiser dacht destijds dat de stemmen waren verergerd nadat hij in een café zonder aanleiding door een man op zijn neus werd geslagen. In 2014 en 2015 heeft eiser een soortgelijke situatie meegemaakt, toen hij op zijn achterhoofd is geslagen en knock-out is geraakt. In de brief staat verder dat de GGz het dossier van eiser op 22 januari 2019 heeft gesloten. In november 2018 is dit uitgebreid met eiser besproken tijdens een behandelplanbespreking. Eiser was toen al een jaar in behandeling, maar verscheen vaak niet op afspraken. Eiser had wel om EMDR verzocht, nu hij hier in het verleden goede ervaringen mee had gehad, maar hier werd vanuit de GGz geen indicatie voor gezien. Uit de brief blijkt verder dat eiser op 22 januari 2018 op basis van DSM-IV is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, een andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis en een ongespecificeerd probleem verband houdend met de sociale omgeving.
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat, kort gezegd, niet is gebleken dat eiser ernstig lichamelijk of psychisch letsel heeft overgehouden aan de mishandeling.
Eiser heeft hier op bezwaar tegen gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstig lichamelijk en/of psychisch letsel heeft opgelopen zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Ten aanzien van het gestelde psychische letsel overweegt verweerder niet over objectieve informatie te beschikken over deze klachten. Het feit dat eiser eerder EMDR heeft gehad voor een eerdere mishandeling, zegt volgens verweerder niets over de psychische klachten als gevolg van deze mishandeling.
2. Eiser voert in beroep aan dat hij wel ernstig lichamelijk en/of psychisch letsel heeft overgehouden aan de mishandeling. Hij is inmiddels voor de derde keer in een relatief korte tijd het slachtoffer geworden van zinloos geweld. Naar aanleiding van de eerste mishandelingen heeft hij psychische hulp gezocht en gekregen, waaronder het volgen van een EMDR-traject. Hij is dus niet specifiek naar aanleiding van deze derde mishandeling een heel nieuw traject begonnen. Wel komt hij voor behandeling in aanmerking. Dit blijkt uit het feit dat GGz [Naam locatie] hem, nadat hij zich opnieuw heeft aangemeld, direct weer in behandeling heeft genomen in december 2019. Verweerder had mee moeten wegen dat eiser reeds bekend was bij de GGz voor precies dezelfde klachten. Voor de beoordeling of sprake is van ernstig geestelijk letsel moet rekening worden gehouden met de geestelijke toestand van eiser ten tijde van het misdrijf. De toestand van eiser kan niet zonder meer gelijk worden gesteld met die van een kerngezond persoon. De stelling van verweerder dat de eerdere behandelingen niets zeggen over het geestelijk letsel als gevolg van deze laatste mishandeling, is te kort door de bocht.
3. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij niet (langer) van mening is dat hij ernstig lichamelijk letsel heeft overgehouden aan de mishandeling. Wel meent hij ernstig psychisch letsel te hebben overgehouden aan de mishandeling. In ieder geval zijn de al bestaande psychische klachten verergerd door de mishandeling. De rechtbank laat het lichamelijke letsel daarom verder onbesproken.
4. Voor de leesbaarheid zijn de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), het in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (Beleidsbundel) en het in de Letsellijst van 1 juli 2019 neergelegde beleid van verweerder opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
In het bestreden besluit overweegt verweerder niet te beschikken over objectieve informatie over de psychische klachten van eiser, waardoor verweerder het psychische letsel niet kan beoordelen. In het verweerschrift merkt verweerder echter op dat in de brief van GGz [Naam locatie] van 12 februari 2019 melding wordt gemaakt van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser is echter niet in behandeling geweest bij een bevoegd hulpverlener naar aanleiding van de mishandeling van december 2018, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit letsel het gevolg is van deze mishandeling. Uit de beschikbare informatie blijkt ook niet dat bij eiser sprake is van een verergering van reeds bestaande klachten, aldus verweerder in het verweerschrift.
5.2.
De rechtbank begrijpt dat verweerder de motivering zoals opgenomen in het verweerschrift alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag wil leggen. Deze motivering verschilt op bepaalde punten – met name waar het gaat om de gestelde diagnose van PTSS en de vraag of sprake is van een verergering van reeds bestaande klachten - substantieel van de motivering uit het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin de verplichting is opgenomen de beslissing op bezwaar te laten berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, uitgaande van de nieuwe motivering als opgenomen in het verweerschrift, al dan niet in stand kunnen worden gelaten.
6.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die als gevolg van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
Verweerder heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in dit artikel dus beslissingsruimte. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. Verweerder heeft aan de beslissingsruimte invulling gegeven in de Beleidsbundel en de Letsellijst. Of sprake is van ernstig geestelijk letsel wordt volgens dit beleid bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Er moet sprake zijn van langdurige of blijvende ernstige gevolgen.
6.2.
Het is allereerst de vraag of eiser ernstig psychisch letsel heeft opgelopen door de mishandeling. Uit de brief van 12 februari 2019 van GGz [Naam locatie] blijkt dat eiser op 22 januari 2018 – en dus 11 maanden voor de mishandeling - is gediagnosticeerd met PTSS, een andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis en een ongespecificeerd probleem verband houdend met de sociale omgeving. Uit de overgelegde stukken van GGz [Naam locatie] en de verklaring van eiser ter zitting blijkt echter dat er geen (verdere) behandeling heeft plaatsgevonden na de mishandeling van december 2018. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat eiser ernstig psychisch letsel, zoals beschreven in zijn beleid, heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling.
6.3.
Het is vervolgens de vraag of de psychische klachten die eiser al had vóór de mishandeling zijn verergerd. In de Letsellijst onder 2B staat namelijk dat, indien door het geweldsmisdrijf reeds bestaande psychische klachten zijn verergerd, in beginsel een uitkering op basis van letselcategorie 1 (te weten € 1.000,-) wordt toegekend.
6.4.
Uit de brief van 12 februari 2019 van GGz [Naam locatie] blijkt de rechtbank niet dat eisers klachten zijn verergerd als gevolg van de mishandeling. Hierin staat juist dat het dossier van eiser op 22 januari 2019 – dus ongeveer een maand na de mishandeling - is gesloten. Eiser heeft in beroep een brief van GGz [Naam locatie] van 5 december 2019 overgelegd waaruit blijkt dat eiser pas op 3 december 2019 een intake heeft gehad, waarbij is afgesproken dat hij vanaf die dag weer behandeld zou gaan worden. Hieruit blijkt echter niet dat de klachten zouden zijn verergerd als gevolg van de mishandeling een jaar tevoren. Gezien het tijdsverloop ligt dit ook niet direct voor de hand. Ter zitting is bovendien duidelijk geworden dat er sinds december 2019 weliswaar een gesprek met de GGz heeft plaatsgevonden, maar dat een behandeling om persoonlijke redenen (ernstige ziekte van eisers zoon) niet van de grond is gekomen. Hoewel dit alleszins voorstelbaar is, volgt hieruit dus evenmin dat eisers klachten zouden zijn verergerd als gevolg van de mishandeling.
Hoewel duidelijk is dat eiser reeds met psychische klachten kampte en ook denkbaar is dat de mishandeling in december 2018 zou kunnen hebben geleid tot een verergering daarvan, moet dit wel onderbouwd worden met medische stukken. De verklaring van eiser en de overgelegde informatie van GGz [Naam locatie] acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
7. De rechtbank concludeert dat de nadere motivering van verweerder van de afwijzing van de gevraagde uitkering zoals neergelegd in het verweerschrift stand kan houden. De rechtbank ziet hierin aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
9. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 8 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht, luidt:
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, luidt:
1. Uitkering kan worden gedaan
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
Onder 1.2 van de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, versie juli 2019, staat:
1.2
Ernstig fysiek of psychisch letsel
Om voor een uitkering in aanmerking te komen, moet het geweldsmisdrijf ernstig fysiek of psychisch letsel hebben veroorzaakt (artikel 3 van de Wet). De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. Het Schadefonds vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft. Net zoals in het civiele recht neemt het Schadefonds het slachtoffer zoals hij ten tijde van het misdrijf was. Hierdoor kan het voorkomen dat er bij iemand die op het moment van het misdrijf fysiek of psychisch zwakker was, eerder sprake is van ernstig letsel dan wanneer hij op dat moment kerngezond was geweest.
Onder 2 van de Letsellijst, versie juli 2019, staat onder andere:
2. Psychisch letsel
2B. Beoordeling van psychisch letsel op basis van medische informatie
Voor de beoordeling van psychisch letsel in alle overige gevallen heeft het Schadefonds medische informatie nodig. Het is dan belangrijk dat er een diagnose is gesteld door een hulpverlener. Deze hulpverlener kan met toestemming van het slachtoffer medische informatie over het psychisch letsel aan het Schadefonds geven. Aan de hand van deze informatie bepaalt het Schadefonds of het opgelopen psychisch letsel voldoende ernstig is om voor een uitkering in aanmerking te komen en welke letselcategorie hierbij past.
Het Schadefonds gebruikt alleen medische gegevens van hulpverleners die bevoegd en bekwaam zijn om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel. Aan deze hulpverleners stelt het Schadefonds daarom de eis dat ze voor het stellen van de diagnose een BIG-registratie, een NIP-dienstmerk met Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD) of een NVO-registratie met Basisaantekening Diagnostiek (BAD) moeten hebben. (…)
Om te bepalen of psychisch letsel als voldoende ernstig kan worden aangemerkt om voor een uitkering in aanmerking te komen hanteert het Schadefonds de volgende uitgangspunten. De uitgangspunten geven een indicatie of psychisch letsel ernstig is en in welke letselcategorie het past. Het Schadefonds bepaalt dit op basis van de omstandigheden van het geval. (…)
Toelichting bij de uitgangspunten:
- Psychische klachten (bijvoorbeeld boosheid, verdriet, angst) beschouwt het Schadefonds als een normale menselijke reactie op een trauma. Psychische klachten worden daarom op zichzelf niet als ernstig letsel aangemerkt.
- Bij het aantal sessies wordt uitgegaan van het daadwerkelijk aantal gevolgde behandelingen, ook na onderbreking van de behandeling, inclusief de gesprekken die voor de intake zijn gevoerd. (…)
- Indien door het geweldsmisdrijf reeds bestaande psychische klachten zijn verergerd, wordt in beginsel letselcategorie 1 toegekend.