ECLI:NL:RBZWB:2020:4205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
02-700251-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van doodslag en bewezenverklaring van drugshandel in Vlissingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van doodslag en drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de doodslag op het slachtoffer, omdat de bewijsmiddelen beter passen bij het scenario dat een medeverdachte de dader is geweest. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen van de doodslag door de verdachte. De feiten wijzen in de richting van medeverdachte [Medeverdachte 1], die het slachtoffer met een mes zou hebben gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wel schuldig is aan het opzettelijk aanwezig hebben van 38 Xtc-pillen en 49,7 gram hasjiesj, waarvoor zij een taakstraf van 80 uur heeft gekregen, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van het feit waarvoor de schadevergoeding werd gevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700251-18
vonnis van de meervoudige kamer van 8 september 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 augustus 2020, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander of anderen op 26 december 2018 [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met een mes in zijn buik te steken;
feit 2:op 26 december 2018 38 Xtc-pillen aanwezig had;
feit 3:op 26 december 2018 49,7 gram hennep/hasj aanwezig had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
Op grond van de stukken en het verdere onderzoek op de terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was in de nacht van 25 op 26 december 2018 samen met [Slachtoffer] , hierna te noemen het slachtoffer, en de medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in de woning van verdachte aan [Straatnaam 1] te Vlissingen. Er waren die avond en nacht geen andere personen aanwezig. In eerste instantie was dit een gezellig samenzijn, waarbij door iedereen alcohol is genuttigd en ook drugs zijn gebruikt. Op enig moment die nacht is de sfeer echter omgeslagen, is er ruzie ontstaan en is geweld gebruikt. Uiteindelijk is het slachtoffer dodelijk gewond geraakt door een steek in zijn buik en heeft hij letsel aan zijn hoofd opgelopen.
Melding en aantreffen slachtoffer
Op 26 december 2018 omstreeks 02.23 uur krijgt de politie een melding van getuige [Naam 1] dat er in de [Straatnaam 1] te Vlissingen een vechtpartij op straat is geweest en dat er een man op straat zou liggen. Verbalisanten treffen een man aan, liggend op zijn rug op de straat. Zij zien een vrouw weglopen/-rennen naar een woning vlakbij. De man op de grond hapte naar lucht en had een grote buikwond waaruit zijn ingewanden puilden. Ook had hij verwondingen aan zijn gezicht. Het slachtoffer is om 03.31 uur in het ziekenhuis overleden.
Onderzoek aan het lichaam
Uit de gerechtelijke sectie op het lichaam van het slachtoffer blijkt dat meerdere organen zijn geraakt door een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Daardoor ontstond ernstig bloedverlies in het lichaam, dat het overlijden heeft veroorzaakt.
Ook is vastgesteld dat het slachtoffer het letsel aan zijn hoofd bij leven heeft opgelopen.
Aanhouden verdachten
Kort na het aantreffen van het slachtoffer wordt in de buurt medeverdachte [Medeverdachte 1] aangehouden. Hij heeft veel bloed aan zijn rechterhand waarvan hij zegt dat hij niet weet hoe dit komt.
Vanaf de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen, zien verbalisanten druppelsgewijs bloedspetters op het trottoir die leiden naar de drempel van [Straatnaam 1] . In het pand treffen de verbalisanten verdachte aan, met een vers wondje aan haar linkerhand dat bloedde. Zij is door verbalisanten herkend als de vrouw die bij het slachtoffer stond en die wegliep toen de verbalisanten ter plaatse arriveerden. Zij is als verdachte aangehouden.
Aan de hand van verklaringen van getuige [Naam 1] , verdachte en medeverdachte [Medeverdachte 1] is onderzoek gedaan en een dag later is ook medeverdachte [Medeverdachte 2] als verdachte aangehouden.
De woning van verdachte aan [Straatnaam 1] te Vlissingen is door de politie doorzocht. Er zijn 38 Xtc-pillen, bevattende 16,3 gram amfetamine en 49,7 gram hasjiesj aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat als meest waarschijnlijke scenario moet worden aangemerkt dat medeverdachte [Medeverdachte 1] het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken met de dood tot gevolg. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte als medepleger daarin een aandeel heeft gehad. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1. Gelet op de bekennende verklaring van verdachte kunnen de feiten 2 en 3 wel wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat als meest waarschijnlijke scenario moet worden aangemerkt dat medeverdachte [Medeverdachte 1] het slachtoffer heeft gestoken en er geen bewijs is voor medeplegen van dit feit door verdachte. De raadsman heeft dan ook vrijspraak bepleit van feit 1.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Feit 1
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij het slachtoffer samen met een ander of anderen heeft gedood. De drie verdachten waren die avond samen met het slachtoffer in de woning. Er waren geen anderen bij. Er is ruzie ontstaan waarbij het slachtoffer dodelijk gewond is geraakt. Er is, zo blijkt uit het forensisch bewijs, sprake van een steekverwonding in de onderbuik. Uit het dossier blijkt niet dat er door de twee of drie verdachten onderling afspraken zouden zijn gemaakt over het verwonden of doden van het slachtoffer. Evenmin blijkt dat er op enige andere wijze door verdachten is samengewerkt bij het plegen van het delict. De rechtbank ziet daarom onvoldoende bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag. Eén van de drie verdachten is verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer en de vraag is wie.
Het is aan de rechtbank om de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden te wegen en te bezien of die bewijsmiddelen beter passen bij het scenario dat verdachte de dader is zoals ten laste is gelegd, of bij het scenario dat [Medeverdachte 1] de dader is.
De verklaringen van verdachte en [Medeverdachte 2] zijn op onderdelen verschillend, maar sluiten bij elkaar aan op de momenten rondom het toebrengen van het dodelijke letsel aan het slachtoffer.
Verdachte verklaart dat zij op enig moment het slachtoffer, [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] de deur heeft uitgezet. Toen zij weer opendeed om hen hun jassen te geven trok [Medeverdachte 1] haar de badkamer in. Verdachte werd boos op [Medeverdachte 1] en pakte hem bij de keel. Vervolgens kreeg het slachtoffer ruzie met [Medeverdachte 1] . [Medeverdachte 1] vroeg waar het mes was. Verdachte pakte het mes en [Medeverdachte 1] heeft dit daarna van haar afgepakt waarbij zij een wondje aan haar hand heeft opgelopen. Toen zij omkeek zag zij [Medeverdachte 1] met het mes in zijn handen aflopen op het slachtoffer die bij de deur tussen de woonkamer en de keuken stond. [Medeverdachte 2] was op dat moment niet in de woonkamer of de badkamer en zij heeft hem toen niet gezien. Het slachtoffer en [Medeverdachte 1] verdwenen vervolgens uit haar zicht. Op enig moment is [Medeverdachte 1] teruggekomen naar de woning en vertelde haar dat het niet goed ging met het slachtoffer en dat zij moest gaan kijken. Verdachte is vervolgens naar buiten gegaan en heeft daar het slachtoffer zwaargewond op de grond zien liggen. Daarna is zij weer de woning binnengegaan om 112 te bellen. [Medeverdachte 1] was op dat moment zijn handen aan het wassen en heeft de spiegel in de badkamer stukgeslagen. Vervolgens is [Medeverdachte 1] naar het slachtoffer toegegaan en even later verdachte ook. Daar zag verdachte [Medeverdachte 1] bij het slachtoffer zitten. Daarna is zij weer naar binnen gegaan en uit paniek de woning gaan schoonmaken.
[Medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zijn jas meteen had meegenomen toen verdachte hem, het slachtoffer en [Medeverdachte 1] had buitengezet. [Medeverdachte 2] is volgens zijn verklaring toen naar buiten gegaan, waarna hij op enig moment het slachtoffer gewond aan zijn buik van de trap zag afkomen. Het duurde volgens hem best lang voordat het slachtoffer naar beneden kwam en in die tussentijd was het best rumoerig boven in de woning. Zo hoorde hij de woorden kankerhond en kankerhoertje. Hij denkt dat [Medeverdachte 1] kankerhond zei en het slachtoffer kankerhoertje. Toen het slachtoffer beneden bij de deur stond kwam [Medeverdachte 1] naar beneden en sloeg het slachtoffer met een fles op zijn hoofd, waarna het slachtoffer door zijn knieën zakte. [Medeverdachte 1] is toen terug naar binnen gerend, waarna hij even later weer naar buiten kwam en het slachtoffer vier keer tegen het hoofd trapte. Daarna zag hij [Medeverdachte 1] weer naar beneden komen en bij het slachtoffer gaan zitten.
Hoewel verdachte en [Medeverdachte 2] niet hebben gezien wie het slachtoffer in de buik heeft gestoken, wijzen de beide verklaringen in de richting van [Medeverdachte 1] . Beiden verklaren dat er ruzie was tussen [Medeverdachte 1] en het slachtoffer. De verklaringen van verdachte en [Medeverdachte 2] worden ondersteund door de resultaten van het forensisch onderzoek. Zo is letsel geconstateerd bij de keel van [Medeverdachte 1] . Ook heeft verdachte zelf een wondje aan haar pink. Daarnaast is de spiegel in de badkamer stuk en is bloed van [Medeverdachte 1] aangetroffen op een scherf van de spiegel. Al deze zaken passen binnen de verklaring van verdachte. Uit onderzoek is verder gebleken dat het slachtoffer flink letsel aan het hoofd heeft dat vlak voor het overlijden is ontstaan. De onafhankelijke getuige [Naam 1] heeft net als [Medeverdachte 2] verklaard dat [Medeverdachte 1] het slachtoffer met een fles op zijn hoofd heeft geslagen en dat [Medeverdachte 1] vervolgens, toen het slachtoffer op de grond lag, tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Rondom het slachtoffer zijn glasscherven van een fles Smirnoff aangetroffen met bloed van [Medeverdachte 1] daarop. Voorts acht de rechtbank de verklaring van getuige [Naam 2] van belang. Zij heeft verklaard dat [Medeverdachte 2] direct na het incident bij haar is gekomen en huilend heeft verklaard dat [Slachtoffer] (lees: het slachtoffer) dood was en dat [Medeverdachte 1] (lees: [Medeverdachte 1] ) het had gedaan. Ook had [Medeverdachte 1] het slachtoffer nog op zijn hoofd staan trappen toen hij al buiten op de grond lag en was neergestoken. Weliswaar is dit een verklaring van een getuige die zelf niet bij het incident aanwezig was, maar dit geeft wel de verklaring van [Medeverdachte 2] direct ná het incident weer, daar waar hij pas meer dan een maand later bij zijn vierde verhoor tegenover de politie heeft willen verklaren over het incident. Tot slot hebben verdachte en [Medeverdachte 2] beiden gezien dat [Medeverdachte 1] bij het slachtoffer zat op het moment dat hij buiten zwaargewond op de grond lag.
Op basis van de vastgestelde feiten en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen beter passen bij het scenario dat [Medeverdachte 1] de dader is geweest dan dat het verdachte is geweest. Dat scenario is naar het oordeel van de rechtbank dan ook waarschijnlijker dan het scenario dat verdachte schuldig is aan de dood van het slachtoffer. Bij dit oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken dat [Medeverdachte 1] , ondanks het bestaan van de hem belastende bewijsmiddelen, steeds wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen telkens heeft aangepast aan de dan bekend geworden onderzoeksresultaten. De rechtbank heeft evenmin de overtuiging dat verdachte de dader is geweest. Dat het slachtoffer opzettelijk is gestoken door verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1.
4.4.2
De bewijsmiddelen voor de feiten 2 en 3
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 26 december 2018 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 38 Xtc-pillen, bevattende 16,3 gram amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 26 december 2018 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,7 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de feiten 2 en 3 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor de feiten 2 en 3 geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten hasjiesj en Xtc-pillen. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het bezit daarvan is bezwarend voor de samenleving, omdat dit problemen voor de volksgezondheid en allerlei vormen van criminaliteit met zich brengt.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 21 juli 2020, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank acht het opleggen van een taakstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Op basis daarvan volstaat voor de bewezenverklaarde feiten een taakstraf. Alles afwegende komt de rechtbank tot een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis als passende sanctie.

7.De benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd:
1. [Naam 3] vordert een schadevergoeding van € 4.746,72 ter compensatie van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
2. [Naam 4] vordert een schadevergoeding van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
3. [Naam 5] vordert een schadevergoeding van € 2.080,85 ter compensatie van materiële schade en € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
4. [Naam 6] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
5. [Naam 7] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
6. [Naam 8] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
7. [Naam 9] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade;
8. [Naam 10] vordert een schadevergoeding van € 15.000,00 ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van shockschade.
Alle vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarvoor de schadevergoeding wordt gevorderd en aan haar geen straf of maatregel ten aanzien van dat feit wordt opgelegd, zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de
tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [Naam 3] , [Naam 4] , [Naam 5] , [Naam 6] , [Naam 7] , [Naam 8] , [Naam 9] en [Naam 10] niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.M. Helmich, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 september 2020.
Mr. Speekenbrink en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [Slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [Slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp in de buik, in elk geval in de romp, te steken en/of snijden.
2.
zij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft
gehad ongeveer 38 XTC-pillen, bevattende 16,3 gram amfetamine, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
zij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten 2 en 3 gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het proces-verbaal van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Zeeland, onderzoek Wolbij, OPS-dossiernummer ZB1R018107/WOLBIJ, sluitingsdatum
23 juni 2019, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 737.
Aangezien verdachte ten aanzien van feiten 2 en 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank die feiten wettig en overtuigend bewezen.
  • De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de zitting van 25 augustus 2020;
  • Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 11 januari 2019, pagina 689;
  • Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 1 maart 2019, pagina 692;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2019, pagina 693.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.