ECLI:NL:RBZWB:2020:4187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4741
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake herziening ZW-uitkering en medische nova

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 augustus 2019, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van een herzieningsverzoek van een eerder besluit werd ongegrond verklaard. Dit eerdere besluit, genomen op 5 maart 2013, had betrekking op de geschiktheid van de eiser voor zijn maatgevende arbeid na een ziekmelding in 2012.

Tijdens de zitting op 21 juli 2020 in Middelburg, waar de eiser en zijn WMO-begeleider aanwezig waren, werd het UWV niet vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling van het besluit van 5 maart 2013 rechtvaardigden. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV, die concludeerden dat de medische gegevens die de eiser aanvoerde, al vóór het eerdere besluit bekend waren en dus niet als nieuwe informatie konden worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van medische nova, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4741 ZW

uitspraak van 1 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat te Breda,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit van 5 maart 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 21 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam WMO-begeleider] , WMO-begeleider. Het UWV is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als grafisch medewerker bij Wegener huis-aan-huismedia B.V. voor 38 uur per week. Hij heeft zich vanuit de WW ziekgemeld per 11 juli 2012. Bij brief van 27 september 2012 is deze ziekmelding aan eiser bevestigd.
Het UWV heeft met ingang van 10 oktober 2012 aan eiser een voorschot ZW-uitkering toegekend. Op 5 maart 2013 is eiser per 11 juli 2012 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid. Het formulier ‘beslissing van arbeidsgeschiktheid’ is op 7 maart 2013 aan eiser toegestuurd.
Op 12 februari 2019 heeft eiser verzocht de beschikking inzake het stopzetten van de ZW-uitkering te herzien, omdat er volgens hem medische gegevens zijn die niet of onvoldoende zijn meegewogen. Bij besluit van 29 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV aangegeven geen reden te zien om terug te komen op de beslissing van 5 maart 2013, omdat er geen sprake is van medische nova. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de rapportages van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
De verzekeringsarts heeft het dossier en de aangeleverde medische gegevens bestudeerd. Op 20 maart 2019 heeft hij gerapporteerd dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden die eerder niet bekend waren of niet naar voren gebracht hadden kunnen worden, op grond waarvan een ander standpunt zou moeten worden ingenomen per datum in geding. De medische gegevens betreffen gegevens die op de datum in geding bekend waren bij de behandelaars en specialisten, en, voor zover deze gegevens niet bekend waren, hadden deze aan het UWV kunnen worden voorgelegd.
3.2
De verzekeringsarts b&b onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts. De medische informatie had eerder naar voren gebracht kunnen worden, omdat eiser door de primaire verzekeringsarts is gezien op 5 maart 2013 en de informatie dateert van 2011, 2012 en februari 2013.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het UWV bij het beoordelen van het herzieningsverzoek ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van medische nova. Er is uitsluitend gekeken naar de psychische klachten van eiser, maar uit niets blijkt dat er rekening is gehouden met de aandoeningen aan de vaten in verband met diabetes type II en de bypass operatie. Voorafgaand aan de zitting heeft eiser verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende, nog te ontvangen informatie van de vaatchirurg bij de beoordeling te kunnen betrekken.
Verder is eiser van mening dat hij zich tijdig heeft ziekgemeld. Hij stelt namelijk dat hij zich op 11 juli 2012 telefonisch bij zijn werkcoach heeft ziekgemeld met vaatproblemen.
5. Ter beoordeling van de rechtbank staat of het UWV terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova). Onder nova worden begrepen feiten of omstandigheden die ná het besluit van 5 maart 2013 zijn voorgevallen of die al vóór dit besluit zijn voorgevallen maar toen niet konden worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde (inhoudelijke) beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het besluit van 5 maart 2013 kan afdoen.
5.1
Voor het opstellen van de rapportage die ten grondslag ligt aan het besluit van 5 maart 2013 heeft de verzekeringsarts eiser gezien op het spreekuur op 5 maart 2013. De medische gegevens waarnaar eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt, en die zich thans in het dossier bevinden, betreffen gegevens over de periode 28 maart 2011 tot en met 23 oktober 2013. Deze gegevens zien dus grotendeels op de periode voorafgaand aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts op 5 maart 2013. Deze gegevens waren dus bekend/beschikbaar. Zij hadden door eiser voor of op 5 maart 2013 aan het UWV voorgelegd kunnen worden. Het enkele feit dat medische informatie bij het UWV niet (volledig) bekend was, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van medische nova. Daarvoor is nodig dat deze informatie ook niet bekend had kunnen zijn. Aan deze voorwaarde is in dit geval niet voldaan omdat de behandelend specialisten de informatie hadden en aan eiser en het UWV konden geven.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het UWV in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat deze gegevens geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden opleveren als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen in afwachting van aanvullende informatie van de vaatchirurg omdat voor deze informatie hetzelfde zal gelden.
De rechtbank begrijpt dat het voor eiser mogelijk de nodige consequenties heeft dat achteraf is gebleken dat het UWV mogelijk niet over alle medische informatie beschikte. Ook begrijpt de rechtbank dat het (de gemachtigde van) eiser bevreemdt dat de opmerkingen van eiser tijdens het spreekuur op 5 maart 2013 voor de verzekeringsarts geen aanleiding was voor het opvragen van informatie. De rechtbank stelt echter vast dat deze laatste omstandigheid destijds in bezwaar had kunnen worden aangevoerd. Er is echter geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 maart 2013. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden dan ook geen reden en geen mogelijkheid om de wet en de jurisprudentie over toepassing van artikel 4:6 van de Awb anders uit te leggen dan wel daarop een uitzondering te maken.
Omdat het UWV op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nova, is de rechtbank van oordeel dat het UWV het verzoek om terug te komen van het besluit van 5 maart 2013 op deze grond heeft kunnen afwijzen.
5.2
De rechtbank laat in het midden of eiser zich op 11 juli 2012, zoals eiser stelt, of pas op 25 september 2012, zoals het UWV stelt, heeft ziekgemeld. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot heroverweging van het besluit van 5 maart 2013, maakt dit namelijk geen verschil.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 1 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.