ECLI:NL:RBZWB:2020:4164

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1590
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor minicamping in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, dat op 22 oktober 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het inrichten van een minicamping op een perceel in Kortgene. Het college verklaarde het bezwaar van eisers tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit van 14 februari 2019. Eisers hebben op 1 april 2019 beroep ingesteld, waarbij zij hun beroepsgronden op 31 mei 2019 hebben aangevuld. De rechtbank heeft de zaak op 21 juli 2020 behandeld, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder de gemachtigde van eisers en vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat enkelbestemming 'Wonen' en dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-4' op het perceel rust. De rechtbank concludeert dat de vergunning niet in stand kan blijven, omdat het college niet bevoegd was om de vergunning te verlenen voor het kleinschalige kampeerterrein, gezien de voorwaarden van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1590 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. B. Vermeirssen, advocaat te Kattendijke,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [plaatsnaam] (vergunninghoudster).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2018 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het inrichten van een minicamping op het perceel [adres perceel] te [plaatsnaam] .
In het besluit van 14 februari 2019, verzonden op 18 februari 2019, (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 1 april 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De beroepsgronden zijn door eisers op 31 mei 2019 aangevuld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig [naam eiser 2] en de gemachtigde van eisers, ing. W.L. Kouwer namens het college, [vertegenwoordiger vergunninghoudster] namens vergunninghoudster en [naam persoon] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op 12 juni 2018 heeft vergunninghoudster een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het inrichten van een minicamping op het adres [adres minicamping] te [plaatsnaam] , omvattende 5 camperplaatsen, 7 tentplaatsen en 3 semi-permanente kampeerplekken. Bij de aanvraag is onder andere een beplantingsplan gevoegd.
De conceptbeschikking tot vergunningverlening heeft twee weken ter inzage gelegen. Naar aanleiding van drie ingediende zienswijzen is het beplantingsplan aangepast en is een ander adres aan de minicamping toegekend, te weten [adres minicamping 2] te Kortgene. Eisers hebben geen zienswijze ingediend.
Bij besluit van 22 oktober 2019 is de omgevingsvergunning verleend. Dit besluit is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad.
Eisers hebben bezwaar ingediend.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het college de omgevingsvergunning voor het realiseren van de minicamping terecht heeft verleend.
Eisers hebben in beroep het volgende aangevoerd:
het primaire besluit is onbevoegd genomen, omdat dit besluit is ondertekend door een adjunct-secretaris en deze functie niet voorkomt in het Mandaatbesluit;
het is onduidelijk op welk perceel de omgevingsvergunning ziet en ten aanzien van een gedeelte van het plan is geen ontheffing mogelijk;
er is geen rekening gehouden met het pad dat vanaf het perceel van eisers naar de [straatnaam] loopt;
het beplantingsplan voldoet niet;
r is ten onrechte geen verevening toegepast, zoals bepaald in artikel 10.6.4 onder e van de planregels;
er is geen rekening gehouden met de plannen van de vergunninghoudster voor het realiseren van een B&B en een gastenverblijf;
er bestaat onduidelijkheid met betrekking tot de voorwaarde in de beslissing op bezwaar en de gebruiksmogelijkheden van de minicamping;
door de minicamping ontstaat een verkeersonveilige situatie bij de lagere school en het multifunctioneel centrum;
door de minicamping wordt de privacy van eisers aangetast.
Op de zitting zijn de onder a, c en e genoemde beroepsgronden door eisers ingetrokken.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Toepasselijkheid binnenplanse ontheffing
4.1
Het perceel aan de [adres perceel] te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Het bestaat uit de kadastrale percelen sectie K, nummer [perceelnummer A] ( [perceelnummer A] ) en sectie K, nummer [perceelnummer B] ( [perceelnummer B] ). Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-4’. Deze gronden zijn niet aangewezen voor het inrichten van een kampeerterrein. De minicamping past dan ook niet in het bestemmingsplan.
4.2
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan in bepaalde gevallen voor dit met het bestemmingsplan strijdige gebruik een omgevingsvergunning worden verleend. Dat is onder meer het geval als het bestemmingsplan zelf mogelijkheden tot afwijking bevat. In artikel 10.6.4 van de planvoorschriften een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen voor percelen met de aanduiding ‘wro-ontheffingsgebied - 1’. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden, die genoemd worden in dat artikel. In artikel 1 van Bijlage 2 van de planvoorschriften zijn de voorwaarden met betrekking tot de landschappelijke inpassing nader ingevuld. Deze ‘binnenplanse ontheffingsbevoegdheid’ rust op perceel [perceelnummer A] , maar niet op perceel [perceelnummer B] .
Het besluit om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan is een bevoegdheid van het college. Het college heeft geconcludeerd dat de minicamping aan de voorwaarden voldoet en heeft toepassing gegeven aan de binnenplanse mogelijkheid tot afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank toetst dit besluit terughoudend.
4.3
Eisers hebben aangevoerd dat onduidelijk is op welk perceel de omgevings-vergunning ziet, omdat het plan voor de minicamping op de bij de vergunning behorende tekening groter is dan het perceel waarnaar in de tekst van de vergunning wordt verwezen. Perceel [perceelnummer B] is in de vergunning meegenomen, terwijl daarvoor geen binnenplanse ontheffing mogelijk is. De gehele vergunning dient daarom volgens eisers te worden vernietigd.
De rechtbank constateert dat de tekst van de omgevingsvergunning uitsluitend verwijst naar perceel [perceelnummer A] . Uit de bij de vergunning behorende tekening leidt de rechtbank af dat de beplanting aan de buitenzijde van het kampeerterrein zodanig wordt aangelegd dat ook op perceel [perceelnummer B] groen wordt geplant en dit perceel door deze beplanting wordt omsloten. Daarmee correspondeert de tekst van de vergunning niet met de bij de vergunning behorende tekening.
Vergunninghoudster stelt dat de beplanting weliswaar deels op perceel [perceelnummer B] wordt aangebracht, maar dat dit niet betekent dat dit perceel voor de minicamping wordt gebruikt. Op dit perceel zullen geen kampeermiddelen worden geplaatst, maar zijn inmiddels dennenboompjes geplaatst. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat vergunninghoudster dit perceel als tuin kan gebruiken, zodat de beplanting ten dienste staat van de woonbestemming. Deze standpunten overtuigen de rechtbank niet. Aangezien het beplantingsplan is opgesteld voor de landschappelijke inpassing van de minicamping en dit plan onderdeel uitmaakt van de ten behoeve van de minicamping verleende omgevingsvergunning, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de beplanting op perceel [perceelnummer B] wordt aangebracht ten behoeve van de realisatie van de minicamping en dus niet ten dienste staat aan de woonbestemming, maar aan een kleinschalig kampeerterrein. Dat op dit stukje van het terrein feitelijk geen kampeermiddelen zullen worden geplaatst, doet daar niet aan af.
4.4
Aangezien perceel [perceelnummer B] niet de gebiedsaanduiding ‘wro-zone-ontheffings-gebied 1’ heeft, biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheid om voor dit gedeelte van het terrein een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat de omgevingsvergunning daarom niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Evenmin acht de rechtbank het opportuun een zogenaamde bestuurlijke lus toe te passen. Wel zal de rechtbank de overige beroepsgronden bespreken zodat het college hiermee bij de besluitvorming rekening kan houden.
5.
Landschappelijke inpassing en belangenafweging
5.1
Eisers hebben op zich terecht opgemerkt dat in de verleende vergunning bij de voorwaarde met betrekking tot de landschappelijke inpassing een onjuiste grondslag is vermeld. Deze (kennelijke) verschrijving kan in het nieuw te nemen besluit worden hersteld.
5.2
Eisers hebben voorts aangevoerd dat het beplantingsplan onduidelijk is en onvoldoende zekerheid voor eisers biedt hoe de beplanting eruit zal zien wanneer de minicamping in gebruik wordt genomen. Ook is onduidelijk of aan de noordzijde van het perceel van eisers (gebied G2) nu wel of geen grondwal zal worden aangelegd. Vanwege deze rechtsonzekerheid dient de vergunning volgens eisers te worden vernietigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het beplantingsplan en de toelichting daar op, dat onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning, helder omschreven welke beplanting op welke locatie zal worden aangebracht. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van onvoldoende landschappelijke inpassing, als de beplanting nog niet is volgroeid. Immers, niet als voorwaarde is gesteld dat de beplanting volgroeid moet zijn voordat de minicamping in gebruik kan worden genomen. Voorts blijkt uit de toelichting op het beplantingsplan genoegzaam dat ook zonder grondwal in gebied G2 aan de voorwaarde van landschappelijke inpassing is voldaan.
Ter zitting hebben eisers (nogmaals) duidelijk gemaakt dat hun grieven tegen het beplantingsplan met name worden ingegeven door hun vrees voor verlies aan privacy. Aangezien niet kan worden ontkend dat volgroeide struiken en bomen meer aan het zicht onttrekken dan jonge aanplant, geeft de rechtbank het college in overweging bij het nieuw te nemen besluit expliciet aandacht te besteden aan de belangenafweging op dit punt. Daarbij kan het college betrekken de toezegging van vergunninghoudster ter zitting om desgewenst een (tijdelijke) schutting te plaatsen ter hoogte van (de achterzijde van) het perceel van eisers.
6.
Overige beroepsgronden
6.1
Volgens eisers heeft de vergunninghoudster tevens plannen om een B&B en een gastenverblijf te realiseren. De plannen moeten worden gezien als één plan en er moet naar het geheel worden gekeken om te bezien wat de gevolgen voor de omgeving zijn.
De rechtbank volgt eisers niet in dit standpunt nu (het systeem van) de wet daarvoor geen ruimte biedt. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet ziet op het realiseren van een B&B en een gastenverblijf, kon het college daarover niets beslissen. Het college moet namelijk beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Dit betekent dat ook de rechtbank mogelijke toekomstige plannen niet bij de beoordeling kan betrekken.
6.2
Eisers hebben verder aangevoerd dat onduidelijk is wat de gebruiksmogelijkheden van de minicamping zijn, met name of kampeerplaatsen buiten het kampeerseizoen gesloten moeten worden en of er tijdelijk arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden.
De rechtbank constateert dat het college in de omgevingsvergunning heeft opgenomen dat drie semi-permanente kampeerplaatsen het gehele jaar door gebruikt kunnen worden en dat de andere plaatsen buiten het kampeerseizoen zullen worden gesloten. Ter zitting is gebleken dat de provincie Zeeland geen afgebakend kampeerseizoen meer kent en dat dit beleid door de gemeente is overgenomen. Dit betekent dat de kampeerplaatsen het gehele jaar door gebruikt kunnen worden. Het onderscheid tussen semi-permanente en seizoen-kampeerplaatsen is daarmee zinledig geworden. Bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar kan het college ingaan op de vraag of dit consequenties heeft voor de belangenafweging. Daarbij kan het college ook ingaan op de mogelijkheid om het gebruik van kampeerplekken door arbeidsmigranten al dan niet uit te sluiten.
6.3
Eisers hebben ten slotte gewezen op het ontstaan van verkeersonveilige situaties bij de nabijgelegen lagere school en het multifunctioneel centrum, als gevolg van het verplaatsen van de toegang van de minicamping van de [straatnaam 2] naar de [straatnaam perceel] . Een onderzoek naar de verkeersveiligheid dient volgens eisers vooraf, in plaats van na realisering van de minicamping, te worden uitgevoerd, zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden betrokken bij de afweging of de vergunning kan worden verleend. De motivering van het college dat de minicamping het drukst is tijdens schoolvakanties gaat volgens eisers niet op, aangezien vakanties gespreid zijn binnen Nederland en het buitenland en er daarnaast ook semi-permanente plaatsen zullen zijn.
Op grond van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan iemand een besluit slechts in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. De rechtbank is van oordeel dat eisers, die woonachtig zijn aan de [straatnaam 2] , geen voldoende concreet en persoonlijk belang hebben bij de verkeersveiligheid ter plaatse van de lagere school en het multifunctioneel centrum aan de [straatnaam perceel] , zodat deze beroepsgrond ongegrond is.
7.
Conclusie
7.1
Gelet op het hiervoor onder paragraaf 4 overwogene is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
7.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college daarnaast in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 1 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan (..).
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2. (..).
Bestemmingsplan
Het perceel [adres perceel] te Kortgene is gelegen in het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-4’.
Ingevolge artikel 10.1.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. permanent en semi-permanent wonen;
b. tuinen, erven, paden en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend voor opslagruimte;
d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge artikel 14.1.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Waarde – Archeologie - 4’ aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, met dien verstaande dat in geval van strijdigheid van regels, de regels van dit artikel voor de regels gaan die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 10.6.4 van het bestemmingsplan kan het bevoegd gezag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-ontheffingsgebied - 1’, via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1.1 voor een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen, mits:
a. maximaal 20 procent van de standplaatsen wordt gebruikt voor stacaravans;
b. het kampeerterrein wordt aangesloten op de riolering;
c. de afstand tot woningen van derden tenminste 50 meter bedraagt;
d. voldaan wordt aan het toetsingscriterium ‘landschappelijke inpassing’ conform bijlage 2;
e. bij meer dan 15 standplaatsen wordt voldaan aan het toetsingscriterium ‘verevening’ conform bijlage 2.
In artikel 1 van Bijlage 2 van het bestemmingsplan is bepaald dat moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing, overeenkomstig een door burgemeester en wethouders goed te keuren beplantingsplan.
Kleinschalige kampeerterreinen dienen te worden omgeven door een beplante strook ter
breedte van minimaal 5 meter met streekeigen beplanting. De beplantingsstrook moet
bestaan uit de volgende zones:
- buitenrand: een strook van relatief laagblijvende, doorndragende struiksoorten;
- middengedeelte: een strook met ca. 2 beplantingsrijen bomen, deels geknot, deels hoogopgaand, met daartussen struiken;
- binnenrand: een strook met ca. 2 beplantingsrijen relatief hoger opgaande,
bladhoudende- en vruchtdragende struiksoorten en lager blijvende boomsoorten.
Ongeveer 25% van de struiksoorten in de binnenrand dient bladhoudend te zijn.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt een bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.