ECLI:NL:RBZWB:2020:4162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Stichting voor Algemeen Bijzonder Basis Onderwijs. De stichting had op 3 juni 2019 een bedrag van € 33.288,50 aan bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering) van eiseres teruggevorderd, wat later werd gewijzigd naar € 29.998,71. Eiseres was het niet eens met deze terugvordering en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 juli 2020 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waarbij zij stelde dat zij nooit teveel BW-uitkering had ontvangen en dat de berekeningen van de stichting onduidelijk waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het terugvorderingsbedrag. De stichting had gesteld dat er een systeemfout was, maar kon niet uitleggen hoe deze fout was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de stichting niet had aangetoond dat eiseres daadwerkelijk teveel had ontvangen. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat eiseres door de terugvordering in ernstige financiële problemen was gekomen, wat aanleiding gaf om te concluderen dat er sprake was van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat er geen BW-uitkering over de betrokken periode wordt teruggevorderd. Tevens is de stichting veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing bij terugvorderingen van sociale zekerheidsuitkeringen en de bescherming van de rechten van uitkeringsgerechtigden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6730 AW

uitspraak van 1 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres),

en
het bestuur van de Stichting voor Algemeen Bijzonder Basis Onderwijs(de stichting), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2019 (primair besluit) heeft de stichting een bedrag van € 33.288,50 aan bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering) van eiseres teruggevorderd. De uitvoeringsinstantie voor bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen WWplus heeft dit besluit genomen namens de stichting.
In het besluit van 11 november 2019 (bestreden besluit) heeft de stichting de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Het terugvorderingsbedrag is daarbij (gewijzigd) vastgesteld op € 29.998,71.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 juli 2020. Eiseres is verschenen. De stichting werd vertegenwoordigd door mr. B. Jurgens, werkzaam bij WWplus. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest voor de stichting voor gemiddeld 41,23 uur per week. Nadat zij voor 11,78 uur per week werkloos raakte vanuit dit dienstverband zijn aan haar een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een BW-uitkering toegekend met ingang van 2 januari 2012 (door de stichting aangeduid als BW-recht 1, registratienummer 072300).
Eiseres is met ingang van 1 augustus 2013 ook werkloos geworden voor de overige 29,45 uur per week. Daarom zijn aan haar met ingang van 1 augustus 2013 opnieuw WW- en BW-uitkeringen toegekend (door de stichting aangeduid als BW-recht 2, registratienummer 077564).
Eiseres is met ingang van september 2013 gaan werken bij [naam werkgever] . Vanaf 10 augustus 2015 is zij minder gaan werken voor deze werkgever, waarna aan haar wederom WW- en BW-uitkeringen zijn toegekend (door de stichting aangeduid als BW-recht 3, registratienummer 088972).
Nadat eiseres met ingang van 1 juli 2016 volledig werkloos is geworden vanuit haar dienstverband bij [naam werkgever] , zijn aan haar met ingang van deze datum voor het laatst WW- en BW-uitkeringen toegekend (door de stichting aangeduid als BW-recht 4, registratienummer 090249).
Omdat eiseres verschillende rechten ontving, heeft de stichting bepaald dat het nieuwste recht in mindering moest worden gebracht op het oudere recht. Volgens de stichting heeft eiseres vanaf januari 2017 echter de volledige BW-uitkering met registratienummer 072300 (BW-recht 1) ontvangen. Het moest haar duidelijk zijn dat dit niet klopte, omdat zij hierdoor maandelijks een groter bedrag op haar rekening ontving dan in de periode waarin zij werkzaam was.
In het primaire besluit is de stichting overgegaan tot het terugvorderen van een bedrag aan betaalde BW-uitkering van € 33.288,50. De terugvordering heeft betrekking op BW-recht 1 over de periode van april 2017 tot en met februari 2019.
In het bestreden besluit heeft de stichting de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. De stichting heeft het tijdvak waarover wordt teruggevorderd beperkt tot de periode van 4 juni 2017 tot en met 28 februari 2019. Het terugvorderingsbedrag is daarom gewijzigd vastgesteld op € 29.998,71.
Standpunt eisers
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiseres haar beroepschrift nader gemotiveerd. Naar haar weten is er niet teveel BW-uitkering verstrekt. Daarnaast begrijpt zij niet hoe het terugvorderingsbedrag zó hoog kan zijn. De berekening die WWplus geeft, kan zij niet volgen. WWplus vordert bedragen terug die zij nooit heeft ontvangen. Zij vindt het vreemd dat WWplus stelt dat over de jaren 2017, 2018 en 2019 te veel zou zijn uitgekeerd, omdat WWplus tot de datum van het stopzetten van haar WW-uitkering per 1 augustus 2018 al die jaren direct gegevens van het UWV ontving. Zij voert verder aan dat (bruto) bedragen worden opgevoerd die zij (netto) nooit heeft ontvangen, en dat over 2019 een brutobedrag wordt teruggevorderd terwijl dit jaar fiscaal nog niet was afgesloten. Tot slot stelt eiseres door de handelswijze van WWplus ernstig in de financiële problemen te zijn gekomen. Al jarenlang vordert WWplus bedragen van haar terug en krijgt zij herberekening op herberekening. Dit ging om lagere bedragen, dus zo’n grote terugvordering lag niet in de lijn der verwachting, ook omdat zij al eerdere terugvorderingen over die periode heeft betaald. Door de handelswijze van WWplus heeft zij feitelijk sinds november 2018 geen inkomen meer en heeft zij huur- en zorgtoeslagen over 2017 en 2018 misgelopen. Zij heeft pas bijstand aangevraagd toen zij door al haar spaargeld heen was, waardoor zij in de schulden is gekomen, aldus eiseres.
Toetsingskader
3. De stichting heeft de terugvordering van aan eiseres betaalde BW-uitkering gebaseerd op artikel 36 van de WW. Daarin is onder meer bepaald dat een uitkering die onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd. Dit betekent dat in principe sprake is van een terugvorderingsverplichting.
In het zesde lid van artikel 36 van de WW is opgenomen dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien als sprake is van dringende redenen.
Bewijslastverdeling
4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie onder meer de uitspraak van 23 mei 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:1703), gaat het bij besluiten tot terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen als hier aan de orde om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het aan het bestuursorgaan is om de feiten aan te dragen aan de hand waarvan het aannemelijk is dat aan de voorwaarden voor terugvordering is voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
5. De stichting heeft ter zitting gesteld dat aan eiseres teveel BW-uitkering is uitbetaald als gevolg van een systeemfout. Deze is bij een handmatige controle aan het licht gekomen. De stichting heeft desgevraagd geen nadere uitleg kunnen geven over het ontstaan van deze systeemfout en waarom deze bij de eerdere herberekeningen en terugvorderingen bij eiseres niet aan het licht is gekomen. Voor de berekening van de hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft WWplus verwezen naar e-mails van 23 april 2019 en 16 mei 2019, en een brief van 8 oktober 2019. In deze stukken is uitleg gegeven over de herberekening van BW-recht 1. Hoewel de rechtbank op grond van deze stukken aannemelijk acht dat eiseres teveel BW-uitkering heeft ontvangen, is zij van oordeel dat de stichting met de genoemde stukken onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over de wijze waarop het terug te vorderen bedrag precies tot stand is gekomen. Uit de overige dossierstukken en het verhandelde ter zitting is dit evenmin voldoende op te maken. Niet duidelijk is onder meer hoe de nieuwe rechten zijn gekort op de oude rechten en waarom de rechten 2 en 3 per 31 december 2016 volledig zijn beëindigd en wat er met de rechten uit de resterende looptijd is gedaan. Evenmin is duidelijk hoe het beperkt aantal uren van recht 1 kan leiden tot een dergelijk grote terugvordering. De brongetallen die de stichting heeft gehanteerd bij de gemaakte berekeningen zijn ook niet terug te voeren op de in het dossier gevoegde stukken. De rechtbank acht verder van belang dat eiseres de berekeningen van de stichting uitvoerig gemotiveerd heeft betwist in - onder meer - haar aanvullende bezwaarschrift van 24 oktober 2019, maar dat de stichting hier niet, dan wel slechts zeer summier, op is ingegaan in het bestreden besluit. Dit geldt ook voor de stelling van eiseres dat de stichting uitkeringsrechten 2 en 3 niet heeft mogen beëindigen, enkel 'om te voorkomen dat er continu herberekeningen plaatsvinden', zoals wordt gesteld in een brief van WW plus van 16 maart 2017. Gelet op het gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van het terugvorderingsbedrag in het bestreden besluit, en de gemotiveerde betwisting van dit bedrag door eiseres, kan niet worden vastgesteld of de stichting op goede gronden een bedrag heeft teruggevorderd van € 29.998,71. Het beroep komt daarom reeds voor gegrondverklaring in aanmerking.
Dringende redenen
6. In het zesde lid van artikel 36 van de WW is opgenomen dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien als sprake is van dringende redenen. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan van dergelijke redenen worden gesproken als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties heeft voor de betrokkene (zie onder meer de uitspraak van 31 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017: 2987).
7. De rechtbank ziet in de omstandigheden van eiseres aanleiding om te concluderen tot de aanwezigheid van dringende redenen. Eiseres is door de terugvordering door de stichting in ernstige financiële problemen terecht gekomen. Zij heeft gesteld dat zij momenteel afhankelijk is van een bijstandsuitkering en in een schuldhulpverleningstraject zit, wat door de stichting niet is betwist. Dat op zichzelf is niet voldoende om een dringende reden aan te nemen. Daarvoor acht de rechtbank ook van belang dat de betrokken terugvordering het resultaat is van een (onverklaarde) fout van de stichting, en niet van eiseres. Van fraude is nadrukkelijk geen sprake. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat het niet de eerste keer is dat WWplus herberekeningen en terugvorderingen bij eiseres neerlegt. Eiseres is onnodig en onevenredig gedupeerd door de handelswijze van de stichting, waarbij structureel bedragen aan BW-uitkering worden uitbetaald om deze vervolgens pas jaren later opnieuw te gaan berekenen en terug te vorderen, met alle negatieve (fiscale) gevolgen van dien. Eiseres kan immers gevolgd worden in haar stelling dat zij achteraf geen huur- en zorgtoeslag meer kan aanvragen voor de jaren die al fiscaal zijn afgesloten. De ter zitting door de stichting geponeerde stelling dat het bij het teruggevorderde bedrag gaat om publieke middelen en dat er alleen daarom al geen sprake kan zijn van een dringende reden, en dat dit bedrag minder hoog was opgelopen als eiseres in een vroeg stadium had gemeld dat zij vanaf de maand april van 2017 opeens meer is gaan ontvangen slaagt niet. Nog daargelaten dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat het terugvorderingsbedrag correct is vastgesteld, had eiseres bij het eerder terugvorderen of correct korten van haar BW-uitkering(en) ook in een eerder stadium een beroep moeten doen op een uitkering op grond van de Participatiewet, die eveneens wordt bekostigd uit publieke middelen. In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat eiseres, buiten haar schuld om en terwijl zij steeds, na betaling van eerdere terugvorderingen, om opheldering en uitleg heeft gevraagd en dit niet voldoende heeft gekregen, dusdanig onnodig en onevenredig is benadeeld door WWplus, en dat dit dusdanig grote financiële consequenties voor haar heeft gehad en heeft, dat het – nog daargelaten dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet deugdelijk is onderbouwd – niet opportuun is dit van haar terug te vorderen. Ook deze beroepsgrond leidt dus tot een gegrondverklaring van het beroep.
Conclusie
8. Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal, met het oog op een definitieve beslechting van het geschil, zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal, vanwege het geslaagde beroep op de dringende reden van artikel 36, zesde lid van de WW het primaire besluit herroepen en bepalen dat geen BW-uitkering wordt teruggevorderd over de betrokken periode.

Griffierecht en proceskosten

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de stichting aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van te vergoeden proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat geen BW-uitkering wordt teruggevorderd over de periode van 4 juni 2017 tot en met 28 februari 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat de stichting aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 1 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.