In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.W.C. Lipman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het UWV had in een bestreden besluit de mate van haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,42%, wat door eiseres werd betwist. Eiseres stelde dat zij zowel psychische als fysieke klachten had die haar in staat stelden om niet te werken, terwijl het UWV op basis van medische rapportages van verzekeringsartsen tot de conclusie kwam dat eiseres in staat was om 4 uur per dag te werken.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV als zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen rekening hadden gehouden met de door eiseres gestelde klachten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres niet in staat was om arbeid te verrichten en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 41,42% correct was vastgesteld. Eiseres had geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt kon onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.