In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, werkzaam als medewerkster in een Grand Café en als schoonmaakster, had een ZW-uitkering ontvangen vanwege zwangerschaps- en bevallingsklachten. Het UWV beëindigde haar uitkering per 29 juli 2019 na een eerstejaarsbeoordeling, waarop eiseres bezwaar maakte. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de medische situatie van eiseres op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b hebben rapportages opgesteld waarin zij de beperkingen van eiseres in kaart hebben gebracht. De rechtbank oordeelde dat de artsen van het UWV voldoende informatie hadden om tot hun conclusies te komen en dat de door eiseres aangevoerde klachten niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat haar belastbaarheid onjuist was ingeschat.
De rechtbank concludeerde dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat betekent dat zij geen recht had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.