ECLI:NL:RBZWB:2020:4122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
AWB 19_5624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 oktober 2019, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019 op 56,18% is vastgesteld. Eiser, die sinds februari 2017 uitgevallen is door fysieke en psychische klachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen. Het UWV had op basis van rapportages van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat het UWV onvoldoende medische informatie had ingewonnen. Tijdens de zitting op 12 augustus 2020 in Middelburg is eiser verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. S. Barto.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft zijn teleurstelling geuit over het niet opvragen van aanvullende medische informatie door het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de klachten van eiser en de beperkingen waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor eiser, zoals gezinshulp en bejaardenverzorger, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 56,18% terecht was vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV in zijn besluit correct heeft gehandeld. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers en openbaar gemaakt op 28 augustus 2020. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5624 WIA

uitspraak van 28 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 12 augustus 2020.
Eiser is verschenen en namens het UWV is verschenen mr. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf april 2015 werkzaam geweest als zelfstandige zonder personeel. Hij voerde als franchisenemer een rijschool en dat daarnaast nog instructiewerk. Voor dat werk is hij op 3 februari 2017 uitgevallen vanwege fysieke en psychische klachten.
Bij besluit van 20 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 1 februari 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,18% . Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019 heeft vastgesteld op 56,18%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er ondanks medische behandelingen en interventies sprake blijft van een vrij uitgesproken weerslag van de gezondheidsklachten op het algehele functioneren. De geclaimde beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts te beschouwen als (overwegend) rechtstreekse en medisch objectief vast te stellen gevolgen van ziekte en dus in beginsel uitgangspunt voor aan te houden beperkingen op het vlak van arbeidsbelastbaarheid. De verzekeringsarts ziet beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, naast beperkingen voor dynamische handelingen en werktijden. Voorts acht hij aanpassing aan fysieke omgevingseisen noodzakelijk.
De beperkingen en belastbaarheid heeft hij neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2019.
4.2.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd de visie van de primaire verzekeringsarts te delen omdat die bestond uit dossierstudie, anamnese, zowel lichamelijk als geestelijk onderzoek en het meewegen van aanvullende medische informatie. Verder noemt hij het betoog helder en is hij van mening dat de vastgestelde beperkingen in lijn liggen met de onderzoeksbevindingen. Uit bezwaarschrift, hoorzitting en door eiser overgelegde medische informatie blijkt de verzekeringsarts b&b niet dat er ernstigere beperkingen zijn voor eiser dan waarvan bij het tot stand komen van het primaire besluit is uitgegaan. Het standpunt van het CVS/Medisch Centrum werpt volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuw licht op de zaak en volgens hem valt niet in te zien waarom nog bijkomende informatie dient te worden opgevraagd omdat de weergegeven beperkingen goed passen. De beperkingen en belastbaarheid als neergelegd in de FML van 22 januari 2019 laat de verzekeringsarts ongewijzigd in stand.
4.3
Standpunt van eiser
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV voorbijgaat aan de schema’s die de artsen voor eisers functioneren hebben opgesteld. Verder is eiser buitengewoon teleurgesteld dat de artsen van het UWV telkens weer gedurende deze procedure pertinent weigeren de informatie op te vragen van zowel zijn huisarts als een reumatoloog die eiser heeft gezien en onderzocht voor een second opinion. Beide artsen zijn desgevraagd graag bereid informatie aan de artsen van het UWV te verstrekken. Eiser heeft nog een e-mail ingediend met daarin de teleurstelling van een medewerker van het CVS/Medisch Centrum over het niet inwinnen van informatie aldaar door het UWV die verder schrijft:
”Het testresultaat was niet goed. Als de verzekeringsarts niet schrikt van het resultaat is een bril misschien het eerste dat hij zou moeten overwegen. |(…)”
4.4
Oordeel over de beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de cardiologische problemen en de vermoeidheid, maar ook de psychische problemen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Ten aanzien van de schema’s waarop eiser heeft gewezen merkt de rechtbank op dat het UWV daarin niet hoefde mee te gaan omdat dit uitgaat van zijn werk als rijschoolinstructeur dat als niet passend werk voor eiser is aan te merken, gelet op zijn beperkingen.
Hoewel invoelbaar is dat eiser het liefst zou hervatten in zijn eigen werk als rijschoolinstructeur kan dat in het systeem van de ZW niet leidend zijn voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door het CVS/Medisch Centrum verrichtte onderzoeken. Met die wetenschap hebben zij gemotiveerd aangegeven waarom als gevolg daarvan in dit geval niet meer en/of zwaardere beperkingen moet worden opgenomen in de voor eiser geldende FML. Daarbij wijst de rechtbank er op dat het voor het UWV niet nodig was nader contact op te nemen met het CVS/Medisch Centrum omdat de verzekeringsarts b&b al de beschikking had over het rapport met alle onderzoeksresultaten van dat centrum.
Niet gebleken is dat in de FML van 22 januari 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: gezinshulp, bejaardenverzorger (Sbc-code 372080), huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333) en huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 maart 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,18%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019 heeft vastgesteld op 56,18%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.