In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 9 oktober 2019, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 februari 2019 op 56,18% is vastgesteld. Eiser, die sinds februari 2017 uitgevallen is door fysieke en psychische klachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen. Het UWV had op basis van rapportages van verzekeringsartsen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar eiser betwistte deze beoordeling en voerde aan dat het UWV onvoldoende medische informatie had ingewonnen. Tijdens de zitting op 12 augustus 2020 in Middelburg is eiser verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. S. Barto.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft zijn teleurstelling geuit over het niet opvragen van aanvullende medische informatie door het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de klachten van eiser en de beperkingen waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor eiser, zoals gezinshulp en bejaardenverzorger, passend waren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 56,18% terecht was vastgesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV in zijn besluit correct heeft gehandeld. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers en openbaar gemaakt op 28 augustus 2020. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.