ECLI:NL:RBZWB:2020:4096

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB 19_6646
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na herbeoordeling

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.W. van de Wege, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat haar WIA-uitkering per 1 november 2018 beëindigde. Eiseres was eerder arbeidsongeschikt verklaard, maar na een herbeoordeling in 2018 werd vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid was gedaald tot minder dan 35%. De rechtbank heeft op 10 juni 2020 een zitting gehouden, waarbij eiseres aanwezig was, maar het UWV niet. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiseres was werkzaam als medewerkster vleeswaren en is sinds 2010 arbeidsongeschikt. Het UWV kende haar in 2012 een WIA-uitkering toe, maar na een herbeoordeling in 2018 werd haar uitkering beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit ongegrond. Eiseres voerde aan dat haar situatie was verslechterd en dat er nieuwe medische feiten waren, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar klachten.

De rechtbank concludeerde dat de door het UWV vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 5,29% correct was en dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering, aangezien de drempel van 35% niet was gehaald. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6646 WIA

uitspraak van 26 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit) van het UWV over het beëindigen van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van een uitspraak verlengd.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster vleeswaren bij [naam supermarkt] . Voor dat werk is zij op 22 november 2010 uitgevallen. Het UWV heeft met ingang van 19 november 2012 een WIA-uitkering aan eiseres toegekend, waarbij zij 80-100% arbeidsongeschikt werd geacht.
De (ex-)werkgever van eiseres heeft in 2017 een herbeoordeling aangevraagd. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 14 mei 2018 beëindigd, omdat vastgesteld is dat zij vanaf 7 maart 2018 voor 3,92% en daarmee voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van eiseres hiertegen is bij besluit van 3 oktober 2018 ongegrond verklaard. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarbij wel gewijzigd naar 11,29%. Dat besluit staat in rechte vast.
Op 29 januari 2019 heeft eiseres verzocht om herziening van het besluit van 3 oktober 2018, omdat er volgens haar sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden; haar situatie zou zijn verslechterd. Er heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsgevonden.
Bij besluit van 22 maart 2019 heeft het UWV gesteld dat eiseres op 8 juli 2018 opnieuw arbeidsongeschikt is geworden vanwege een vaatoperatie. Eiseres heeft daarom vanaf die datum weer recht op een WIA-uitkering.
Bij afzonderlijk besluit van 22 maart 2019 (primair besluit) heeft het UWV gesteld dat eiseres per 1 september 2018 voor 14,85% arbeidsongeschikt is. Daarom wordt de WIA-uitkering per 1 november 2018 weer beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 5,29%.

Wettelijk kader

2. Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Medische beoordeling

3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
De verzekeringsarts b&b stelt dat er sprake is van een zorgvuldig opgebouwd dossier. De informatie van de verzekeringsarts en van behandelaars van eiseres is betrokken bij de beoordeling. Er is op 25 september 2018 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld in het kader van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 13 maart 2018. De volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres in de periode van 8 juli 2018 tot 1 september 2018 is medisch objectiveerbaar vanwege de vaatoperatie. Nadien is de belastbaarheid echter als voorheen. Bij de beoordeling in 2018 werden forse beperkingen aangenomen in verband met de rugklachten van eiseres, een verminderd gevoel in de linker pink en ringvinger, perifeer arterieel vaatlijden en polyartritis. Er werden vervolgens nog beperkingen toegevoegd in verband met medicatiegebruik en COPD. De verzekeringsarts heeft item 4.18 aangepast in de FML van 4 maart 2019, omdat het lopen verbeterd is. De ingebrachte medische informatie vormt volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om deze FML (verder) te herzien. De diagnose polymyalgia reumatica (hierna: PMR) is weliswaar nieuw, maar daarvoor hoeven geen aanvullende beperkingen aangenomen te worden. Hetzelfde geldt voor de klachten aan de benen en schouders, nu daar in de FML rekening mee is gehouden. Er is evenmin reden om op grond van de op de X-foto geconstateerde toegenomen artrose van de lumbale wervelkolom verdergaande beperkingen aan te nemen. Hoewel eiseres meer klachten ervaart vanwege PMR en artrose van de rug, leidt dit volgens de verzekeringsarts b&b dus niet tot meer beperkingen dan vermeld in de FML van 4 maart 2019, geldend vanaf 1 september 2018.
3.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Uit de brief van reumatoloog Luijten van 18 februari 2020 die eiseres overlegt, volgt dat er sprake is van PMR en dat hierdoor sprake is van wisselende spier- en gewrichtsklachten. De onderliggende artrose zorgt voor wisselende intensiteit van de klachten, dit belemmert haar functioneren in aanzienlijke mate. Volgens eiseres is hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Er zijn volgens haar onvoldoende beperkingen aangenomen op langdurig lopen, zitten en staan; afwisseling van houding of het voorkomen van te lange statische houdingen is volgens haar geboden. Eiseres gebruikt in verband met haar beperkingen een rollator en kan zich zonder nauwelijks verplaatsen. Daarnaast heeft zij een doorgezakte voet/platvoet en draagt daarom aangepaste schoenen; werkschoenen kan zij niet aan. Zij heeft ook verminderde energie, passend bij COPD en PMR. Volgens de verzekeringsarts is het lopen verbeterd ten opzichte van de eerder opgestelde FML, zij zou nu zo’n 5 a 10 minuten achtereen kunnen lopen. Op item 4.18 in de FML is echter aangegeven dat lopen beperkt is, wat betekent dat zij ongeveer een kwartier achtereen moet kunnen lopen. Er had daarom een zwaardere beperking of een toelichting opgenomen moeten worden. Eiseres overlegt radiologieberichten van 24 februari 2020 waaruit blijkt dat sprake is van artrose aan beide knieën. Dit is ten onrechte niet meegenomen en leidt tot verdergaande beperkingen op de items lopen, staan, knielen/hurken en geknield/gehurkt actief zijn. Er is tevens sprake van artrose aan beide handen, maar hier zijn geen beperkingen in de FML aan gekoppeld. De verzekeringsarts heeft haar handen niet onderzocht, het onderzoek was op dit punt onvolledig.
3.3
In reactie hierop heeft een verzekeringsarts b&b in een aanvullende rapportage van 27 april 2020 gesteld dat de diagnose PMR bekend was, er is toegelicht waarom hiervoor geen aanvullende beperkingen worden aangenomen. Er is sprake van een lichte mate van knie-artrose, dit zou gezien kunnen worden als een nieuwe diagnose/medisch feit. Het was echter al langer bekend dat eiseres knieklachten had, op de items geknield en gehurkt actief zijn, staan, lopen, traplopen en klimmen zijn daarom beperkingen aangenomen. Op basis van de geringe degeneratieve afwijkingen in combinatie met het feit dat op de X-foto’s van de knieën geen hydrops te zien was, is volgens de verzekeringsarts b&b niet aannemelijk dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts b&b beaamt dat het zorgvuldiger was geweest als er handonderzoek was gedaan. Uit informatie van de reumatoloog van 2 januari 2018 blijkt dat er op de X-foto’s van de handen versmalling van de DIP en PIP gewrichten zijn gezien, mogelijk op basis van artrose. Dit is echter een verschijnsel wat past bij het ouder worden, bovendien is er geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat dit is toegenomen. Niet is gebleken dat er sprake was van hydrops van de handen en uit de informatie van huisarts van 11 januari 2019 volgt dat er geen sprake was van roodheid of zwelling van de gewrichten. Op basis van de medische informatie is volgens de verzekeringsarts b&b dan ook niet aannemelijk dat verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen de verzekeringsartsen bij de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het onherroepelijk geworden besluit van 3 oktober 2018 op basis van de destijds beschikbare medische informatie vaststelden dat er bij eiseres sprake was van polyartritis met verhoogde infectieparameters, gegeneraliseerde jicht, reumatoïde artritis of een andere inflammatoire reumatoïde systeemziekte. Daarbij gaf eiseres aan met name klachten te ervaren aan de knieën, polsen en schouders. Op basis daarvan is de FML van 25 september 2018 opgesteld, waarin diverse beperkingen zijn aangenomen in verschillende rubrieken. In het kader van de onderhavige medische beoordeling hebben de verzekeringsartsen aan de hand van de door eiseres overgelegde medische informatie bekeken hoe het beloop van het ziektebeeld sindsdien is geweest. Gebleken is dat er sprake was van een toename van klachten en dat de diagnose PMR is gesteld. Uit informatie van de reumatoloog blijkt dat de eerdere klachten aan de handen, voeten en knieën achteraf mogelijk ook als PMR zijn te duiden. Zoals de verzekeringsarts b&b terecht heeft opgemerkt, leidt een nieuwe diagnose echter niet automatisch tot het aannemen van aanvullende of verdergaande beperkingen. Uit de overgelegde medische informatie blijkt niet dat de klachten van eiseres dusdanig verergerd zijn dat aanvullende beperkingen aangenomen moeten worden in de FML. De rechtbank is wel van oordeel dat de verzekeringsartsen de door eiseres gestelde klachten aan de handen beter hadden kunnen onderzoeken. De verzekeringsarts b&b heeft echter voldoende toegelicht waarom ook hiervoor geen aanvullende beperkingen aangenomen hoeven te worden. Aldus is niet gebleken dat in de FML van 4 maart 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
3.5
Ter zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen. Er is echter geen reden om aan te nemen dat zij onvoldoende ruimte heeft gehad om (nadere) medische stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. Van een schending van ‘equality of arms’ is dan ook geen sprake. Evenmin is er reden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen geen juist of een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres. Nu er geen twijfel is aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Arbeidskundige beoordeling

4. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122), productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
4.1
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 21 maart 2019, de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 21 november 2019 en de uitgebreide aanvullende rapportage van 6 mei 2020 waarin de arbeidsdeskundige b&b expliciet ingaat op wat eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de geduide functies. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Daaruit blijkt ook dat in de geduide functies niet van haar gevergd wordt dat zij langer dan 5 tot 10 minuten achtereen dient te lopen. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat, zoals zij ter zitting ook heeft bevestigd. Zoals de rechtbank in overweging 3.4 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Mate van arbeidsongeschiktheid

5. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 september 2018 heeft vastgesteld op 5,29%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 1 november 2018.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.