ECLI:NL:RBZWB:2020:4056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6416 G
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig nemen van besluit door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen op haar bezwaarschrift. De rechtbank heeft op 30 juni 2020 het beroep kennelijk gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Het college heeft hiertegen verzet ingesteld, zonder verzoek om een zitting.

De rechtbank heeft in de verzetzaak geoordeeld dat het college niet tijdig op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Het college voerde aan dat het een definitief advies van SAP nodig had om tot een gemotiveerd besluit te komen, maar de verzetrechter oordeelde dat de rechtbank ten onrechte zonder zitting had geoordeeld. De verzetrechter stelde vast dat er discussie mogelijk was over de vraag of bijzondere omstandigheden bestonden die aanleiding konden geven tot een langere beslistermijn dan vier weken.

De verzetrechter concludeerde dat de rechtbank partijen in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord over de relevante punten. Daarom werd het verzet gegrond verklaard, en de uitspraak van 30 juni 2020 verviel. De rechtbank zal het onderzoek hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan, en de zaak zal op zitting worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6416 PW V

uitspraak van 17 juli 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen.

Procesverloop

[naam eiseres] (hierna: eiseres) heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar bezwaarschrift.
Bij uitspraak van 30 juni 2020 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk gegrond verklaard en heeft de rechtbank het college opgedragen om binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak (1 juli 2020) alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en te verzenden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Het college heeft tegen deze uitspraak bij brief van 9 juli 2020 verzet ingesteld.
Het college heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep gegrond is.
3. Het college voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het college de door de rechtbank gestelde beslistermijn niet kan halen, omdat een definitief advies van SAP is vereist om te kunnen komen tot een voldoende gemotiveerd besluit. SAP heeft het onderzoek voorlopig afgerond met een advies van 6 juli 2020. Dit voorlopig advies bevat een onjuiste naam van de betrokkene. SAP is door het college verzocht dit te corrigeren en het college heeft gevraagd of zij ook het psychiatrisch onderzoek voor hun rekening nemen en binnen welke termijn het college hierover een rapport kan verwachten. Daar heeft het college aan toegevoegd dat voor het college ook niet duidelijk is welk spoedeisend belang maakt dat de beslissing op bezwaar binnen de door de rechtbank gestelde termijn moet worden genomen. Sinds februari 2019 zijn geen activiteiten op het gebied van de re-integratie ontplooid en de afhandeling van een doelmatigheidsonderzoek (= re-integratie) is opgeschort.
4. De verzetrechter stelt voorop dat de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel staat dat het college niet tijdig op het bezwaar van eiseres heeft beslist. De verzetrechter stelt voorts vast dat eiseres het college bij brief van 17 december 2019 (nogmaals) in gebreke heeft gesteld. Dit was daags voor de hoorzitting. Tijdens deze hoorzitting heeft het college het standpunt ingenomen dat eiseres – op wie de bewijslast rust – haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd zodat, bij deze stand van zaken, het bezwaar ongegrond zal worden verklaard. Vervolgens heeft het college ingestemd met het voorstel van de commissie voor de bezwaarschriften dat eiseres een medisch attest (met een diagnose) toestuurt waarna het college een medisch adviseur zal inschakelen. De verzetrechter stelt vast dat niet is gebleken dat de gemachtigde van eiseres heeft geprotesteerd tegen deze gang van zaken, die – zo begrijpt de verzetrechter – in het belang was van eiseres. Evenmin heeft zij de daags daarvoor gedateerde ingebrekestelling – waarvan op zijn minst kon worden betwijfeld dat het college daarvan al kennis had genomen – ter sprake gebracht. Het college heeft na ontvangst van nadere medische informatie op 6 februari 2020 een medisch adviseur ingeschakeld. Op 6 juli 2020 is er een (concept)rapport van SAP beschikbaar. Daarin staat weliswaar een andere naam ([andere naam] in plaats van [naam eiseres]), maar dit kan worden gezien als een kennelijke verschrijving. Indien het college voldoet aan de suggestie in het rapport om een psychiater in te schakelen, is het niet in staat op dit moment een beslissing op het bezwaar te nemen.
Naar het oordeel van de verzetrechter stond gelet op de specifieke omstandigheden van het geval ten tijde van de uitspraak niet buiten redelijke twijfel dat het college in verzuim was en dat de vaste rechtspraak dat instemming niet mag worden voorondersteld onverkort van toepassing was. De verzetrechter vermeldt in dit verband dat het college in het besluit van 19 maart 2020, in reactie op de brief van de gemachtigde van eiseres, heeft betwist dat hij en de bezwaarcommissie op de hoogte waren van de (nieuwe) ingebrekestelling van 17 december 2019.
Daarnaast staat evenmin vast dat het college in staat was om een besluit te nemen op basis van een (definitief) rapport van de medisch adviseur binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak. Ten tijde van de uitspraak was bekend dat het college medisch advies had gevraagd aan SAP en dat dit advies nog niet was uitgebracht. Dat betekent dat discussie mogelijk was over de vraag of bijzondere omstandigheden bestonden die aanleiding hadden kunnen geven tot een langere beslistermijn dan vier weken. [1] Zo zou wellicht het belang van eiseres om het definitieve advies van SAP af te wachten als bijzondere omstandigheid kunnen worden gezien.
De rechtbank had partijen in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord over deze punten. Gelet daarop stelt de verzetrechter vast dat het beroep niet zonder zitting en dus niet als ‘kennelijk’ afgedaan had kunnen worden.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het college in de uitspraak van 30 juni 2020, ten onrechte zonder zitting, heeft veroordeeld om binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 30 juni 2019 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. Omdat een onderzoek ter zitting nodig is, zal de zaak op zitting worden gepland. Tijdens de behandeling ter zitting kunnen niet alleen de hiervoor vermelde punten – was het college in verzuim en welke termijn moet het college worden gegeven om alsnog op het bezwaar te beslissen – aan de orde komen maar ook het, met het eerste punt samenhangende, verzoek van eiseres tot het vaststellen van een dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 17 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.