ECLI:NL:RBZWB:2020:4045
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 december 2019, waarin haar uitkering op grond van de Ziektewet per 16 augustus 2019 werd beëindigd. Het UWV heeft op 10 juni 2020 dit besluit gewijzigd, waarbij het UWV erkende dat verzoekster ten onrechte als arbeidsgeschikt was aangemerkt. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, gezien het besluit van 10 juni 2020, het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Dit biedt aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 525,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers en openbaar gemaakt op 21 augustus 2020.