ECLI:NL:RBZWB:2020:4039
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken na opschorting. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder op 3 augustus 2020 het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 26 augustus 2020 in Breda, waar verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde, mr. D. Marcus, en verweerder vertegenwoordigd was door drs. C.B.M. Peters en L.A.L. Goddrie.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemzaak. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een actuele financiële noodsituatie, aangezien verzoekster per 5 juni 2020 weer bijstandsuitkering heeft ontvangen. Er zijn geen onomkeerbare gevolgen of acute financiële nood aangetoond die een spoedeisend belang rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening en dat er geen evident onrechtmatig besluit is. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.