ECLI:NL:RBZWB:2020:4039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7382 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2020 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, waarbij haar uitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken na opschorting. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder op 3 augustus 2020 het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep heeft ingesteld. De zitting vond plaats op 26 augustus 2020 in Breda, waar verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde, mr. D. Marcus, en verweerder vertegenwoordigd was door drs. C.B.M. Peters en L.A.L. Goddrie.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel in deze procedure een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemzaak. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een actuele financiële noodsituatie, aangezien verzoekster per 5 juni 2020 weer bijstandsuitkering heeft ontvangen. Er zijn geen onomkeerbare gevolgen of acute financiële nood aangetoond die een spoedeisend belang rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening en dat er geen evident onrechtmatig besluit is. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, in aanwezigheid van griffier mr. J.M. van Sambeek, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7382 VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 26 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. D. Marcus,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2020 (primair besluit) van verweerder inzake de intrekking na opschorting van haar uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 3 augustus 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan tijdens het beroep bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 augustus 2020. Verzoekster was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor verweerder waren aanwezig drs. C.B.M. Peters en L.A.L. Goddrie.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van (in dit geval) de bodemprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Van voldoende spoedeisendheid is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
4. Ter zitting is gebleken dat verweerder bij besluit van 11 augustus 2020 heeft beslist op een nieuwe aanvraag om bijstand en daarbij aan verzoekster per 5 juni 2020 een bijstandsuitkering heeft toegekend.
5. Nu verzoekster per 5 juni 2020 weer inkomsten in de vorm van bijstand heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een actuele financiële noodsituatie. Gemachtigde van verzoekster heeft dit ter zitting ook erkend. Niet is gebleken van schulden op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er dan ook geen sprake van een zodanig actueel spoedeisend belang, dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat verzoekster onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening. Er kan ondanks het ontbreken van een spoedeisend belang toch aanleiding bestaan een voorlopige voorziening te treffen als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarvan is hier geen sprake.
8. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.