ECLI:NL:RBZWB:2020:3980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7545 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsuitkering

Op 25 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd, een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van zijn aanvraag. Verzoeker had op 17 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat op 10 maart 2020 had besloten om hem geen uitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er eerder al een uitspraak was gedaan over een vergelijkbaar verzoek, en dat verzoeker in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herbeoordeling rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stelling van verzoeker dat zijn voormalige gemachtigde niet alle relevante stukken had ingediend, niet voldoende was om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7545 PW VV

uitspraak van 25 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 17 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit) van het college over de weigering hem een uitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet. Op 18 juli 2020 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op 17 mei 2019 heeft verzoeker bij het college een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Bij besluit van 15 augustus 2019 heeft het college verzoekers aanvraag afgewezen omdat hij niet heeft meegewerkt aan een huisbezoek. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Met het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft immers op
22 oktober 2019 al een uitspraak (met zaaknummer BRE 19/4771 PW VV) gedaan over het besluit van 15 augustus 2019. In die uitspraak is al een voorlopig oordeel gegeven over de afwijzing van verzoekers bijstandsaanvraag.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat - zo volgt uit artikel 8:85 van de Awb - de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien verzoeker een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval indien sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van
5 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5481).
4. Verzoeker heeft desgevraagd aangevoerd dat er sprake is van belangrijke wijzigingen, nu zijn voormalige gemachtigde in de eerste voorlopige voorziening niet alle stukken die hij had aangeleverd, heeft doorgezonden aan de rechtbank. Verzoeker stelt een grote bundel aan bewijsstukken te hebben waaruit blijkt dat hij sinds 2001 op het door hem opgegeven adres woont. Hij heeft verzocht om uitstel om deze stukken in te leveren.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat door verzoeker is gesteld niet aangemerkt kan worden als belangrijke wijzigingen van de relevante feiten en omstandigheden zoals bedoeld in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Uit de enkele stelling dat zijn voormalige gemachtigde in de vorige procedure mogelijk heeft verzuimd bepaalde stukken over te leggen, volgt nog niet dat daarvan sprake is. Bovendien komt dit voor rekening en risico van verzoeker. In de brief van 11 augustus 2020 heeft de rechtbank verzoeker al laten weten dat er in het kader van deze spoedprocedure dan ook geen reden is om aan hem uitstel te verlenen om deze stukken in te leveren. Hij kan deze desgewenst inleveren bij zijn beroepsprocedure (zaaknummer BRE 20/6014 PW).
6. Nu geen sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden of ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak is het (herhaalde) verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en dient het daarom te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 25 augustus 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.