ECLI:NL:RBZWB:2020:390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
02/241551-19 + 02/665183-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Burgers
  • mr. De Weert
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van harddrugs en stroomstootwapens, en voorbereidingshandelingen voor productie van synthetische drugs

Op 30 januari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in oktober 2019 werd betrapt met een stroomstootwapen, 2835 xtc-pillen en 800 gram amfetamine. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, waarbij hij in november 2017 3200 liter grondstoffen in zijn loods had opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 januari 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte en de aangetroffen bewijzen overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen. De verdachte had eerder al een strafblad met betrekking tot verdovende middelen, wat meegewogen werd in de strafoplegging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, en dat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de stoffen in zijn loods gebruikt zouden worden voor de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/241551-19 + 02/665183-18
vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum en plaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. Van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

Parketnummer 02/241551-19

1
hij op of omstreeks 7 oktober 2019 te Tilburg
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2835 (zogenoemde XTC-)pillen en/of 800 gram amfetamine, althans een of een aantal (handels- en/of gebruikers)hoeveelheden van een stof bevattende amfetamine en/of 3,4- methyleendioxymethamfetamine MDMA en/of MDMA,
(telkens) (een) middel(len) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 7 oktober 2019 te Tilburg
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten twee, althans een, stoomstootwapen(s) (merk Police 2013-10000),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 02/665183-18
De tenlastelegging met parketnummer 02/6651830-18 is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 november 2017 tot en met 8 november 2017 te Tilburg, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of (meth)amfetamine, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of (meth)amfetamine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
  • (telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) op voornoemd tijdstip in voornoemde pleegplaats,
  • een (deel van een) loods gelegen aan de [adres 2] te Tilburg ter beschikking gesteld (als opslagruimte voor chemicaliën) en/of
  • (een) (grote) hoeveelheid chemicaliën voorhanden gehad, te weten 16 vaten gevuld met in totaal 3.200 liter methylamide (in methanol).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit onder parketnummer 02/665183-18 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de volgende feiten en omstandigheden:
  • het is een feit van algemene bekendheid dat de regio Zeeland-West-Brabant een enorm probleem heeft op het gebied van drugsproductie en dat daar veel chemische stoffen, opgeslagen in vaten, voor worden gebruikt;
  • verdachte heeft het met die wetenschap in zijn achterhoofd toegestaan dat een bekende van hem, die antecedenten heeft op het gebied van het vervaardigen en/of voorhanden hebben van harddrugs, vaten in een door verdachte gebruikte loods op zou slaan, terwijl ook verdachte op datzelfde gebied geen onbeschreven blad is;
  • verdachte heeft verder geen verduidelijkingsvragen gesteld terwijl de vaten duidelijk voorzien zijn van doodshoofden, andere waarschuwingen met betrekking tot gezondheidsrisico’s en het woord “toxic”;
  • het gaat om vaten waar bij iedere doorsnee burger alle alarmbellen zullen afgaan en dat dat ook het geval was bij de vader van verdachte, zo blijkt uit diens verklaring bij de rechter-commissaris.
Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat de loods van verdachte, die midden in een woonwijk staat, geen gebruikelijke plek is voor de opslag van chemicaliën. Ook heeft de officier van justitie gewezen op de zorgplicht die er rust op de eigenaar/gebruiker van een loods om zich er in ieder geval van te vergewissen wat er in zijn loods staat. De officier van justitie is van mening dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer op het voorbereiden en/of bevorderen van de productie van harddrugs zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de stoffen die in zijn loods waren opgeslagen, gebruikt zouden kunnen worden bij de productie van synthetische drugs.
Ook de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 02/241551-19 kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden en zij baseert zich daarbij op de aangetroffen drugs en stroomstootwapens tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en de verklaring van verdachte, waarin hij heeft bekend dat hij deze goederen voorhanden had. De officier van justitie heeft daar nog aan toegevoegd dat er serieuze aanwijzingen zijn die erop duiden dat verdachte in de handel zou zitten, maar omdat naar de omvang en duur van die handel geen nader onderzoek is gedaan, komt zij tot de conclusie dat slechts het opzettelijk aanwezig hebben op de bewuste dag bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Betreffende de zaak met parketnummer 02/665183-18 heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier te weinig informatie bevat om te komen tot een bewezenverklaring. Verdachte wist niet wat de inhoud van de vaten was en hij had ook geen ernstige reden om te vermoeden dat de inhoud van die vaten illegaal zou zijn. Dit blijkt volgens de verdediging ook uit de wijze waarop de vaten werden geleverd, namelijk in “broad daylight”. Voorts heeft verdachte zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek, juist omdat hij niets te verbergen had, hetgeen blijkt uit het gegeven dat de vaten pontificaal vooraan in de loods stonden. Verdachte heeft volgens de verdediging ook meegewerkt aan het onderzoek. Hij geeft aan dat hij een deel van de loods zelf in gebruik heeft en hij geeft ook de naam van de persoon die de vaten daar heeft weggezet. De verdediging stelt dat verdachte zich vooraf ervan heeft vergewist dat het geen foute boel was. Hij wist dan ook niet wat er in de vaten zat en hij had dan ook niet een ernstige reden om te vermoeden dat hetgeen er stond bestemd zou kunnen zijn voor de productie van synthetische drugs. Verdachte heeft volgens de verdediging te goeder trouw gehandeld en dient daarom integraal te worden vrijgesproken.
Betreffende de zaken met parketnummer 02/241551-19 is door de verdediging aangevoerd dat het voorhanden hebben van de drugs en het bezit van de stroomstootwapens bewezen kunnen worden. Van het dealen van harddrugs is volgens de verdediging geen sprake en het proces-verbaal biedt daar volgens de verdediging ook onvoldoende aanknopingspunten voor.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 02/241551-19
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris; [1]
- Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking; [2]
- Het proces-verbaal van bevindingen over het identificerend onderzoek NFI. [3]
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie; [4]
- Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking. [5]
Parketnummer 02/665183-18
Het bewijs:
Op 8 november 2017 werd door de medewerkers van de gemeente Tilburg en politieambtenaren een controle uitgevoerd op het adres [adres 2] te Tilburg. [6] Tijdens deze controle hebben zij 16 gevulde vaten van ieder 200 liter groot (in totaal 3200 liter) aangetroffen in de loods op het erf. Op deze vaten zaten stickers met de woorden Mono Methylamine in Methanol, het woord “toxic” was zichtbaar op de vaten en op de vaten waren doodshoofdtekens te zien. [7] Verdachte heeft verklaard dat de vaten op de maandag voorafgaand aan de controle in de loods zijn gezet. [8]
De inhoud van de aangetroffen vaten is bemonsterd en vervolgens zijn de monsters onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI rapporteert dat de genomen monsters elk methylamine in methanol bevat. [9] De Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) rapporteert dat dit kant en klaar mengsel van Mono Methylamine in Methanol zeer waarschijnlijk is bestemd voor de illegale productie van MDMA met de verhoogde druk methode. [10]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aan [mededader] heeft gevraagd of het stallen van de vaten in zijn loods niet te maken had met dingen die verboden waren. Verdachte vroeg dit “omdat het toch vaten waren”. [11] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens het lossen van de vaten en het plaatsen van de vaten in de loods aanwezig was en dat hij bovendien op enig moment de vorkheftruck heeft bestuurd om een aantal van deze vaten in de loods te plaatsen. Verdachte heeft tijdens de zitting ook verklaard dat hij de stickers met waarschuwingstekens op de vaten heeft gezien. [12]
De getuige [getuige 1] was aanwezig tijdens het lossen van de vaten en hij heeft verklaard dat hij de vaten heeft gezien en nog dacht wat moet je met al die rotzooi. [13]
Bewijsoverweging:
Verdachte ontkent te hebben geweten of ernstige reden te hebben gehad om te vermoeden dat de stoffen die in de vaten in zijn loods waren opgeslagen, gebruikt zouden worden bij de productie van synthetische drugs. Verdachte geeft aan dat de vaten van [mededader] waren, dat hij geen signalen had dat er iets illegaals aan de hand zou kunnen zijn en dat [mededader] tegen hem heeft gezegd dat het goederen waren voor zijn garagebedrijf. Verdachte heeft aangegeven dat hij wist dat [mededader] op het moment van lossen van de vaten een klein garagebedrijf had dat ter ziele ging en dat [mededader] de vaten maar een paar dagen bij hem zou stallen.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door verdachte is aangevoerd, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Het volgende is daarvoor van belang.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat in onze regio regelmatig gebruik wordt gemaakt van (leegstaande) schuren en loodsen voor de opslag van verboden middelen en dat voor de productie van synthetische drugs chemicaliën nodig zijn die zich veelal in grote vaten bevinden. Verdachte kan in beginsel verantwoordelijk worden geacht voor de spullen die in de door hem gehuurde en gebruikte loods staan opgeslagen.
De door verdachte geschetste – van tevoren door verdachte met [mededader] besproken - reden voor het stallen van de vaten in zijn (gehuurde) loods is op zichzelf bezien al merkwaardig te noemen. Een zodanige grote bestelling in 200 liter-vaten van welke stof dan ook, een paar dagen bij een particulier midden in een woonwijk plaatsen, past niet bij de reguliere bedrijfsvoering van een kleinschalig garagebedrijf. Voorts past een dergelijke grote bestelling niet bij een garagebedrijf dat op korte termijn zou ophouden te bestaan, waarvan verdachte zoals genoemd op de hoogte was. Dat moet – bij verdachte – vragen hebben opgeroepen. Verdachte heeft verklaard dat hij vragen heeft gesteld, maar gelet op de omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen het daarbij niet te laten maar door te vragen en de verklaring van [mededader] voor de bestelling niet voor waar aan te nemen.
De rechtbank constateert verder dat op het moment dat de vaten werden afgeleverd, verdachte aanwezig was, sterker nog, hij zou naar eigen zeggen hebben geholpen met het lossen. Met deze verklaring is verdachte overigens niet spontaan gekomen. Hij heeft over het moment van aflevering van de vaten geen consistente verklaring afgelegd, maar zijn verklaring steeds na doorvragen en confrontatie met verklaringen van getuigen, bijgesteld.
Voor hem waren op het moment dat hij de vaten in de loods bracht, op de vaten meerdere waarschuwingstekens zichtbaar die een duidelijke indicatie waren dat het chemische stoffen betrof. Verdachte heeft aangegeven die waarschuwingstekens te hebben gezien maar hij heeft met die informatie vrijwel niets gedaan om zich ervan te vergewissen dat hij niet betrokken was bij illegale zaken. Dit klemt te meer omdat zijn vader bij het afleveren van de vaten uitriep wat verdachte met die rotzooi moest. Deze uitroep in combinatie met de aanduidingen op de etiketten had verdachte nog meer ervan moeten doordringen dat de opslag van dergelijke stoffen niet in zijn loods kon plaatsvinden, omdat zijn loods daarvoor niet geschikt was. Nu [mededader] desondanks heeft gevraagd de vaten op te slaan en daarvoor een ongeloofwaardige reden heeft opgegeven, had verdacht moeten weten dat de inhoud van die vaten niet klopte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat de inhoud van de vaten stoffen bevatten, bestemd voor de productie van verdovende middelen. Door deze vele vaten desondanks in zijn loods op te slaan, is de rechtbank in deze specifieke zaak van oordeel dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, heeft voorbereid of bevorderd door deze stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/241551-19
1
op 7 oktober 2019 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2835 (zogenoemde XTC-)pillen en 800 gram amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 7 oktober 2019 te Tilburg een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten twee stoomstootwapens (merk Police 2013-10000), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
Parketnummer 02/665183-18
in de periode van 6 november 2017 tot en met 8 november 2017 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van MDMA en/of (meth)amfetamine zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit te verschaffen en/of
  • stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feiten
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader op voornoemd tijdstip in voornoemde pleegplaats,
  • een deel van een loods gelegen aan de [adres 2] te Tilburg ter beschikking gesteld als opslagruimte voor chemicaliën en
  • een grote hoeveelheid chemicaliën voorhanden gehad, te weten 16 vaten gevuld met in totaal 3.200 liter methylamide (in methanol).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank al tot een bewezenverklaring mocht komen van de voorbereidingshandeling, het daarmee niet zo is dat verdachte bezig is geweest met enige vorm van het productieproces van harddrugs. Hij is slechts behulpzaam bij het opslaan voor een paar dagen van de vaten. Ook moet daarbij rekening worden gehouden met het gegeven dat de zaak met de vaten lang op de plank is blijven liggen. Alles overziend is voor dat feit naar de mening van de verdediging een fikse werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Betreffende het voorhanden hebben van de XTC-pillen en de amfetamine stelt de verdediging dat van een dealerindicatie geen sprake was, omdat verdachte voor de hoeveelheid een plausibele verklaring heeft afgelegd.
Voor dat aanwezig hebben pleit de raadsman ervoor om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk deel. De raadsman voert aan dat verdachte werk heeft, dat zijn gezin hem nodig heeft en dat zijn partner behandeld moet worden bij Novadic-Kentron. Het zijn volgens de raadsman die persoonlijke omstandigheden van verdachte, die pleiten tegen het weer terug in detentie gaan. Ook wordt daarbij door de verdediging gewezen op de coöperatieve opstelling van verdachte, van meet af aan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de
omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is in het bezit geweest van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. In het algemeen geldt voor verdovende middelen zoals aangetroffen bij verdachte, dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Het bezit van dergelijke hoeveelheden vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarnaast heeft verdachte elektrische stroomwapens voorhanden gehad.
Ook heeft verdachte zijn loods laten gebruiken voor het opslaan van methylamide in methanol in 16 grote vaten terwijl ernstig reden had te vermoeden dat die stof werd gebruikt voor het maken van de synthetische drug MDMA. Deze drug staat vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (harddrugs) en is een gevaarlijke en zeer sterke chemische substantie. Het gebruik ervan kan vervolgens leiden tot ernstige gezondheidsproblemen. Het gebruik van MDMA wordt voorts zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij blijkens het reclasseringsadvies van 7 januari 2020 gedurende langere tijd werkt als chauffeur en mede de zorg heeft voor twee jonge kinderen. Ook weegt in het voordeel van verdachte mee dat de zaak met parketnummer 02/665183-18 relatief oude feiten betreft.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit in het kader van verdovende middelen of psychotrope stoffen blijkens zijn justitiële documentatie van 27 december 2019.
Gelet op bovenstaande, de aard van de bewezen geachte feiten in combinatie met de hoeveelheid verdovende middelen en de grondstoffen daarvoor die zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien die voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat die voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten, zijn aangetroffen. Die voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn naar het oordeel van de rechtbank van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/241551-19
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
Parketnummer 02/665183-17
Een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd, met uitzondering van de nummers 2, 7, 11, 12 en 13;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 2, 7, 11, 12 en 13;
De voorlopige hechtenis
- heft in de zaak met parketnummer 02/241551-19 de bij beschikking d.d. 14 november 2019 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Burgers, voorzitter, mr. De Weert en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 241551-19 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 151.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 98.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 123.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 20.
6.Proces-verbaal van controle, pagina 20.
7.Proces-verbaal van controle, pagina 11.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 39.
9.Proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 12 november 2018, pagina 3.
10.Proces-verbaal van bevindingen LFO d.d. 12 november 2018, pagina 3.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 40.
12.Proces-verbaal terechtzitting d.d.16 januari 2020.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris [getuige 1] , pagina 2.