4.3Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 02/241551-19
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris;
- Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking;
- Het proces-verbaal van bevindingen over het identificerend onderzoek NFI.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- Het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking.
Parketnummer 02/665183-18
Het bewijs:
Op 8 november 2017 werd door de medewerkers van de gemeente Tilburg en politieambtenaren een controle uitgevoerd op het adres [adres 2] te Tilburg.Tijdens deze controle hebben zij 16 gevulde vaten van ieder 200 liter groot (in totaal 3200 liter) aangetroffen in de loods op het erf. Op deze vaten zaten stickers met de woorden Mono Methylamine in Methanol, het woord “toxic” was zichtbaar op de vaten en op de vaten waren doodshoofdtekens te zien.Verdachte heeft verklaard dat de vaten op de maandag voorafgaand aan de controle in de loods zijn gezet.
De inhoud van de aangetroffen vaten is bemonsterd en vervolgens zijn de monsters onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI rapporteert dat de genomen monsters elk methylamine in methanol bevat.De Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) rapporteert dat dit kant en klaar mengsel van Mono Methylamine in Methanol zeer waarschijnlijk is bestemd voor de illegale productie van MDMA met de verhoogde druk methode.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aan [mededader] heeft gevraagd of het stallen van de vaten in zijn loods niet te maken had met dingen die verboden waren. Verdachte vroeg dit “omdat het toch vaten waren”.Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij tijdens het lossen van de vaten en het plaatsen van de vaten in de loods aanwezig was en dat hij bovendien op enig moment de vorkheftruck heeft bestuurd om een aantal van deze vaten in de loods te plaatsen. Verdachte heeft tijdens de zitting ook verklaard dat hij de stickers met waarschuwingstekens op de vaten heeft gezien.
De getuige [getuige 1] was aanwezig tijdens het lossen van de vaten en hij heeft verklaard dat hij de vaten heeft gezien en nog dacht wat moet je met al die rotzooi.
Verdachte ontkent te hebben geweten of ernstige reden te hebben gehad om te vermoeden dat de stoffen die in de vaten in zijn loods waren opgeslagen, gebruikt zouden worden bij de productie van synthetische drugs. Verdachte geeft aan dat de vaten van [mededader] waren, dat hij geen signalen had dat er iets illegaals aan de hand zou kunnen zijn en dat [mededader] tegen hem heeft gezegd dat het goederen waren voor zijn garagebedrijf. Verdachte heeft aangegeven dat hij wist dat [mededader] op het moment van lossen van de vaten een klein garagebedrijf had dat ter ziele ging en dat [mededader] de vaten maar een paar dagen bij hem zou stallen.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door verdachte is aangevoerd, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Het volgende is daarvoor van belang.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat in onze regio regelmatig gebruik wordt gemaakt van (leegstaande) schuren en loodsen voor de opslag van verboden middelen en dat voor de productie van synthetische drugs chemicaliën nodig zijn die zich veelal in grote vaten bevinden. Verdachte kan in beginsel verantwoordelijk worden geacht voor de spullen die in de door hem gehuurde en gebruikte loods staan opgeslagen.
De door verdachte geschetste – van tevoren door verdachte met [mededader] besproken - reden voor het stallen van de vaten in zijn (gehuurde) loods is op zichzelf bezien al merkwaardig te noemen. Een zodanige grote bestelling in 200 liter-vaten van welke stof dan ook, een paar dagen bij een particulier midden in een woonwijk plaatsen, past niet bij de reguliere bedrijfsvoering van een kleinschalig garagebedrijf. Voorts past een dergelijke grote bestelling niet bij een garagebedrijf dat op korte termijn zou ophouden te bestaan, waarvan verdachte zoals genoemd op de hoogte was. Dat moet – bij verdachte – vragen hebben opgeroepen. Verdachte heeft verklaard dat hij vragen heeft gesteld, maar gelet op de omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen het daarbij niet te laten maar door te vragen en de verklaring van [mededader] voor de bestelling niet voor waar aan te nemen.
De rechtbank constateert verder dat op het moment dat de vaten werden afgeleverd, verdachte aanwezig was, sterker nog, hij zou naar eigen zeggen hebben geholpen met het lossen. Met deze verklaring is verdachte overigens niet spontaan gekomen. Hij heeft over het moment van aflevering van de vaten geen consistente verklaring afgelegd, maar zijn verklaring steeds na doorvragen en confrontatie met verklaringen van getuigen, bijgesteld.
Voor hem waren op het moment dat hij de vaten in de loods bracht, op de vaten meerdere waarschuwingstekens zichtbaar die een duidelijke indicatie waren dat het chemische stoffen betrof. Verdachte heeft aangegeven die waarschuwingstekens te hebben gezien maar hij heeft met die informatie vrijwel niets gedaan om zich ervan te vergewissen dat hij niet betrokken was bij illegale zaken. Dit klemt te meer omdat zijn vader bij het afleveren van de vaten uitriep wat verdachte met die rotzooi moest. Deze uitroep in combinatie met de aanduidingen op de etiketten had verdachte nog meer ervan moeten doordringen dat de opslag van dergelijke stoffen niet in zijn loods kon plaatsvinden, omdat zijn loods daarvoor niet geschikt was. Nu [mededader] desondanks heeft gevraagd de vaten op te slaan en daarvoor een ongeloofwaardige reden heeft opgegeven, had verdacht moeten weten dat de inhoud van die vaten niet klopte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanmerkelijke kans bestond dat de inhoud van de vaten stoffen bevatten, bestemd voor de productie van verdovende middelen. Door deze vele vaten desondanks in zijn loods op te slaan, is de rechtbank in deze specifieke zaak van oordeel dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, heeft voorbereid of bevorderd door deze stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.