4.2Het oordeel van de rechtbank
Op 25 juni 2018 vond een ongeval plaats op de Kapittelweg te Breda, op welke weg een maximumsnelheid geldt van 50 kilometer per uur, waarbij een personenauto, merk Audi A3, met het kenteken [kenteken] in aanrijding is gekomen met de door [slachtoffer 2] bestuurde personenauto Audi A2, kenteken [kenteken] . Door deze aanrijding is de naar later bleek door verdachte bestuurde personenauto van de weg geraakt en van het talud afgerold. Aan verdachte werd na dit ongeval gevorderd om mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek), waarbij het ademapparaat een alcoholindicatie aangaf van “F”. Dat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte gaf op te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . In het ziekenhuis heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan de bloedproef.
Uit controle van het rijbewijsregister bleek dat nooit een rijbewijs was afgegeven aan verdachte voor de categorie voertuigen waartoe het voertuig dat verdachte bestuurde, behoorde.
Naar aanleiding van het ongeval zijn meerdere getuigen gehoord. [getuige 1] heeft verklaard dat ze bij verdachte in de auto zat en dat verdachte de bestuurder was van de Audi A3, kenteken [kenteken] . Volgens haar reden ze over de Kapittelweg en wilde verdachte nog een auto inhalen en dit lukte niet meer. De auto waarin ze zaten heeft de andere auto geraakt en de auto van verdachte is daardoor over de kop gerold.
De passagier van de Audi A2, met het kenteken [kenteken] , de heer [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij samen met zijn broer [slachtoffer 2] in de Audi A2 over de Kapittelweg reed en dat [slachtoffer 2] de bestuurder was. Hij heeft gezien dat ze links werden ingehaald door een auto en vervolgens hoorde hij een harde klap. Door die klap is hij meerdere keren met zijn hoofd tegen het raam en het dashboard gebotst, waarop hij buiten bewustzijn is geraakt. Bij controle in het ziekenhuis bleek dat hij een zware hersenschudding had, kneuzingen aan zijn borst en rug, en nekklachten. [slachtoffer 1] had 10 dagen later nog steeds veel last van zijn nek en had ook vaak hoofdpijn.
De getuige [getuige 2] heeft gezien hoe de aanrijding tussen de auto van verdachte en de Audi A2 heeft kunnen gebeuren. De heer [getuige 2] zag dat een auto achter hem, de auto van verdachte, met hoge snelheid aan kwam rijden. Zelf reed [getuige 2] op dat moment ter hoogte van de wegversmalling van twee naar één baan. Hij is met zijn auto iets naar rechts gegaan om de auto van verdachte te laten passeren, waarbij de auto van verdachte al gedeeltelijk over het verdrijvingsvlak reed. Vervolgens zag hij dat de auto van verdachte ook nog probeerde om de auto die voor [getuige 2] reed in te halen over het verdrijvingsvlak. Hij zag dat de ruimte links echter te klein werd en dat die auto, de auto die voor hem reed links in de zijkant raakte. [getuige 2] heeft daar nog aan toegevoegd dat hij rond de 50 kilometer per uur reed en dat de auto voor hem met dezelfde snelheid reed.
Betreffende de snelheid waarmee verdachte reed op het moment dat hij tegen de auto van [slachtoffer 2] reed, is technisch onderzoek gedaan en uit dat onderzoek is gebleken dat de snelheid waarmee die auto op het moment van de aanrijding heeft gelegen tussen de 87 en 92 kilometer per uur.
Verdachte heeft bekend dat hij als bestuurder van de Audi A3 over de Kapittelweg te Breda reed en dat hij, voordat hij ging rijden, drie halve liters zwaar bier had gedronken. Voorts heeft hij verklaard dat hij op de Kapittelweg reed, op de linkerbaan met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur en dat hij nog een personenauto wilde inhalen. Toen hij de personenauto had ingehaald moest hij gaan invoegen en had hij een tweede auto die op de rechterbaan reed, niet gezien. Hij kwam niet voorbij die tweede auto en hij heeft die tweede auto geraakt tegen de linkerzijde. Verdachte is daardoor de macht over het stuur verloren en is met zijn auto zijwaarts gaan rollen en is van de weg geraakt. Verdachte heeft bekend dat hij geen rijbewijs heeft en toch met die auto is gaan rijden. In het ziekenhuis heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan een bloedonderzoek. Als reden heeft hij gegeven dat hij niet van prikken houdt.
Het letsel bij [slachtoffer 1]
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] door de door verdachte veroorzaakte aanrijding letsel heeft bekomen, te weten een zware hersenschudding, kneuzingen aan zijn borst en rug en nekklachten. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel ook het gevolg is van het door verdachte veroorzaakte ongeval en dat dit letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, in ieder geval dusdanig ernstig is geweest dat dat over het algemeen een langdurig herstel vergt en dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De vraag of en zo ja in welke mate er sprake is van schuld
Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het naar het oordeel van de rechtbank aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor besproken, is naar het oordeel van de rechtbank het volgende vast komen te staan:
- verdachte heeft de auto van het slachtoffer [slachtoffer 2] ingehaald, terwijl verdachte al ruimschoots over het verdrijvingsvlak reed en voor het inhalen van die auto op dat moment geen ruimte meer voor was;
- verdachte is naar rechts gaan invoegen terwijl daarvoor op dat moment geen ruimte meer was en hij daardoor tegen de zijkant van de auto van [slachtoffer 2] is gereden;
- [slachtoffer 1] hierdoor letsel heeft opgelopen;
- Verdachte reed op dat moment met een snelheid reed die lag tussen de 87 en 92 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan;
- Verdachte was onder invloed van alcohol aangezien hij dit zelf heeft verklaard en dit wordt bevestigd door het voorlopig ademonderzoek;
- verdachte heeft nooit een rijbewijs behaald en hij mist daarom de noodzakelijke (basis) rijopleiding om een auto veilig te kunnen besturen.
Verdachte heeft door onder deze feiten en omstandigheden te rijden in een personenauto volstrekt onverantwoord rijgedrag vertoond. Door dit volstrekt onverantwoorde rijgedrag heeft de verdachte geen rekening gehouden met de grote risico’s die hij ten koste van andere weggebruikers nam.
Hoewel verdachte onaanvaardbare risico’s heeft genomen is de rechtbank van oordeel dat dit geen roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW’94 oplevert, zoals die wet luidde ten tijde van het plegen van het strafbaar feit.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, onder de hiervoor genoemde omstandigheden, zeer onvoorzichtig heeft gereden, waardoor eerdergenoemde aanrijding is ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW’94.
Voor wat dat laatste betreft merkt de rechtbank nog op dat, zoals hiervoor reeds werd overwogen, verdachte een “F” had geblazen bij een voorlopig ademonderzoek. Voorts heeft hij zelf nog verklaard dat hij drie halve liters zwaar bier had genuttigd, hetgeen neerkomt op tenminste zes eenheden normale glazen zwaar bier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte is die toestand verkeerde ten tijde van het ongeval.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zij is aldus van oordeel dat een hogere mate van schuld kan worden bewezen dan door de officier van justitie in haar requisitoir is voorgesteld.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde en meer in het bijzonder daar waar er staat in de tenlastelegging “van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was” overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het eerder aangehaalde proces-verbaal rijden onder invloedis vast komen te staan dat verdachte zijn medewerking heeft verleend aan een voorlopig ademonderzoek en dat die test een alcoholindicatie “F” aangaf. Vervolgens heeft verbalisant opgenomen dat verdachte in verband met zijn gezondheidstoestand/mogelijk opgelopen letsel overgebracht is naar het ziekenhuis en dat dat de reden was dat verdachte door de verbalisant niet werd bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek.