ECLI:NL:RBZWB:2020:389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
02/066306-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Weert
  • J. Felix
  • A. Burgers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 25 juni 2018 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Kapittelweg te Breda, waarbij de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde en nooit een rijbewijs had behaald, met hoge snelheid een inhaalmanoeuvre uitvoerde. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door [slachtoffer 2], waarbij de passagier, [slachtoffer 1], zwaar letsel opliep, waaronder een zware hersenschudding en kneuzingen. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor het rijden zonder rijbewijs en weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek na het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onvoorzichtig had gereden en dat zijn gedrag als roekeloos kon worden gekwalificeerd, hoewel niet in de zwaarste zin. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, samen met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar en twee weken hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor andere weggebruikers had gecreëerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/066306-19
vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 januari 2020. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. Simpelaar, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kapittelweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met dat motorrijtuig op de linkerrijstrook met een snelheid van tussen de 87 en 92 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen daar geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur te rijden,
en/of
- vlak voor een wegversmalling een personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond
(gedeeltelijk) in te halen en/of ter hoogte van die wegversmalling in te voegen, (mede)
tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in
aanrijding/botsing is gekomen met voormelde personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en/of kneuzingen aan de borst en/of rug en/of nekletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand, als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde
vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Breda als bestuurder van een voertuig (personenauto),
daarmee rijdende op de weg, de Kapittelweg,
- met dat voertuig op de linkerrijstrook met een snelheid van tussen de 87 en 92 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toen daar geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden,
en/of
- vlak voor een wegversmalling een personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond
(gedeeltelijk) heeft ingehaald en/of ter hoogte van die wegversmalling heeft ingevoegd, (mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig in aanrijding/botsing is gekomen met voormelde personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Breda, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie
verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto)
heeft gereden op de weg, de Kapittelweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde
autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was
afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier concludeert de officier van justitie dat verdachte op de Kapittelweg te Breda de Audi A2 van [slachtoffer 2] gevaarlijk heeft ingehaald en daarbij tegen die auto van [slachtoffer 2] is gebotst. De passagier in die auto, [slachtoffer 1] , is daardoor ernstig gewond geraakt. Verdachte heeft daarbij gereden met een snelheid die lag tussen de 87 en 92 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid gold van 50 kilometer per uur. Ook is volgens de officier van justitie vast komen te staan dat verdachte op dat moment aan het verkeer deelnam terwijl hij onder invloed van alcohol was en dat aan hem nooit een geldig rijbewijs was afgegeven. De officier van justitie heeft de mate van schuld van verdachte gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 25 juni 2018 vond een ongeval plaats op de Kapittelweg te Breda, op welke weg een maximumsnelheid geldt van 50 kilometer per uur, waarbij een personenauto, merk Audi A3, met het kenteken [kenteken] in aanrijding is gekomen met de door [slachtoffer 2] bestuurde personenauto Audi A2, kenteken [kenteken] . Door deze aanrijding is de naar later bleek door verdachte bestuurde personenauto van de weg geraakt en van het talud afgerold [1] . Aan verdachte werd na dit ongeval gevorderd om mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek), waarbij het ademapparaat een alcoholindicatie aangaf van “F”. Dat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte gaf op te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . In het ziekenhuis heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan de bloedproef [2] .
Uit controle van het rijbewijsregister bleek dat nooit een rijbewijs was afgegeven aan verdachte voor de categorie voertuigen waartoe het voertuig dat verdachte bestuurde, behoorde [3] .
Naar aanleiding van het ongeval zijn meerdere getuigen gehoord. [getuige 1] heeft verklaard dat ze bij verdachte in de auto zat en dat verdachte de bestuurder was van de Audi A3, kenteken [kenteken] . Volgens haar reden ze over de Kapittelweg en wilde verdachte nog een auto inhalen en dit lukte niet meer. De auto waarin ze zaten heeft de andere auto geraakt en de auto van verdachte is daardoor over de kop gerold [4] .
De passagier van de Audi A2, met het kenteken [kenteken] , de heer [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij samen met zijn broer [slachtoffer 2] in de Audi A2 over de Kapittelweg reed en dat [slachtoffer 2] de bestuurder was. Hij heeft gezien dat ze links werden ingehaald door een auto en vervolgens hoorde hij een harde klap. Door die klap is hij meerdere keren met zijn hoofd tegen het raam en het dashboard gebotst, waarop hij buiten bewustzijn is geraakt. Bij controle in het ziekenhuis bleek dat hij een zware hersenschudding had, kneuzingen aan zijn borst en rug, en nekklachten. [slachtoffer 1] had 10 dagen later nog steeds veel last van zijn nek en had ook vaak hoofdpijn [5] .
De getuige [getuige 2] heeft gezien hoe de aanrijding tussen de auto van verdachte en de Audi A2 heeft kunnen gebeuren. De heer [getuige 2] zag dat een auto achter hem, de auto van verdachte, met hoge snelheid aan kwam rijden. Zelf reed [getuige 2] op dat moment ter hoogte van de wegversmalling van twee naar één baan. Hij is met zijn auto iets naar rechts gegaan om de auto van verdachte te laten passeren, waarbij de auto van verdachte al gedeeltelijk over het verdrijvingsvlak reed. Vervolgens zag hij dat de auto van verdachte ook nog probeerde om de auto die voor [getuige 2] reed in te halen over het verdrijvingsvlak. Hij zag dat de ruimte links echter te klein werd en dat die auto, de auto die voor hem reed links in de zijkant raakte. [getuige 2] heeft daar nog aan toegevoegd dat hij rond de 50 kilometer per uur reed en dat de auto voor hem met dezelfde snelheid reed [6] .
Betreffende de snelheid waarmee verdachte reed op het moment dat hij tegen de auto van [slachtoffer 2] reed, is technisch onderzoek gedaan en uit dat onderzoek is gebleken dat de snelheid waarmee die auto op het moment van de aanrijding heeft gelegen tussen de 87 en 92 kilometer per uur [7] .
Verdachte heeft bekend dat hij als bestuurder van de Audi A3 over de Kapittelweg te Breda reed en dat hij, voordat hij ging rijden, drie halve liters zwaar bier had gedronken. Voorts heeft hij verklaard dat hij op de Kapittelweg reed, op de linkerbaan met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur en dat hij nog een personenauto wilde inhalen. Toen hij de personenauto had ingehaald moest hij gaan invoegen en had hij een tweede auto die op de rechterbaan reed, niet gezien. Hij kwam niet voorbij die tweede auto en hij heeft die tweede auto geraakt tegen de linkerzijde. Verdachte is daardoor de macht over het stuur verloren en is met zijn auto zijwaarts gaan rollen en is van de weg geraakt. Verdachte heeft bekend dat hij geen rijbewijs heeft en toch met die auto is gaan rijden. In het ziekenhuis heeft verdachte geweigerd om mee te werken aan een bloedonderzoek. Als reden heeft hij gegeven dat hij niet van prikken houdt [8] .
Het letsel bij [slachtoffer 1]
Uit de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] door de door verdachte veroorzaakte aanrijding letsel heeft bekomen, te weten een zware hersenschudding, kneuzingen aan zijn borst en rug en nekklachten. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel ook het gevolg is van het door verdachte veroorzaakte ongeval en dat dit letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, in ieder geval dusdanig ernstig is geweest dat dat over het algemeen een langdurig herstel vergt en dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De vraag of en zo ja in welke mate er sprake is van schuld
Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het naar het oordeel van de rechtbank aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor besproken, is naar het oordeel van de rechtbank het volgende vast komen te staan:
  • verdachte heeft de auto van het slachtoffer [slachtoffer 2] ingehaald, terwijl verdachte al ruimschoots over het verdrijvingsvlak reed en voor het inhalen van die auto op dat moment geen ruimte meer voor was;
  • verdachte is naar rechts gaan invoegen terwijl daarvoor op dat moment geen ruimte meer was en hij daardoor tegen de zijkant van de auto van [slachtoffer 2] is gereden;
  • [slachtoffer 1] hierdoor letsel heeft opgelopen;
  • Verdachte reed op dat moment met een snelheid reed die lag tussen de 87 en 92 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan;
  • Verdachte was onder invloed van alcohol aangezien hij dit zelf heeft verklaard en dit wordt bevestigd door het voorlopig ademonderzoek;
  • verdachte heeft nooit een rijbewijs behaald en hij mist daarom de noodzakelijke (basis) rijopleiding om een auto veilig te kunnen besturen.
Verdachte heeft door onder deze feiten en omstandigheden te rijden in een personenauto volstrekt onverantwoord rijgedrag vertoond. Door dit volstrekt onverantwoorde rijgedrag heeft de verdachte geen rekening gehouden met de grote risico’s die hij ten koste van andere weggebruikers nam.
Hoewel verdachte onaanvaardbare risico’s heeft genomen is de rechtbank van oordeel dat dit geen roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW’94 oplevert, zoals die wet luidde ten tijde van het plegen van het strafbaar feit.
Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, onder de hiervoor genoemde omstandigheden, zeer onvoorzichtig heeft gereden, waardoor eerdergenoemde aanrijding is ontstaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, WVW’94.
Voor wat dat laatste betreft merkt de rechtbank nog op dat, zoals hiervoor reeds werd overwogen, verdachte een “F” had geblazen bij een voorlopig ademonderzoek. Voorts heeft hij zelf nog verklaard dat hij drie halve liters zwaar bier had genuttigd, hetgeen neerkomt op tenminste zes eenheden normale glazen zwaar bier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte is die toestand verkeerde ten tijde van het ongeval.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zij is aldus van oordeel dat een hogere mate van schuld kan worden bewezen dan door de officier van justitie in haar requisitoir is voorgesteld.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde en meer in het bijzonder daar waar er staat in de tenlastelegging “van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was” overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het eerder aangehaalde proces-verbaal rijden onder invloed [9] is vast komen te staan dat verdachte zijn medewerking heeft verleend aan een voorlopig ademonderzoek en dat die test een alcoholindicatie “F” aangaf. Vervolgens heeft verbalisant opgenomen dat verdachte in verband met zijn gezondheidstoestand/mogelijk opgelopen letsel overgebracht is naar het ziekenhuis en dat dat de reden was dat verdachte door de verbalisant niet werd bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair:
op 25 juni 2018 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kapittelweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
- met dat motorrijtuig op de linkerrijstrook met een snelheid van tussen de 87 en 92 kilometer per uur,
en
- vlak voor een wegversmalling een personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond
gedeeltelijk in te halen en ter hoogte van die wegversmalling in te voegen,
tengevolge waarvan hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig in
aanrijding is gekomen met voormelde personenauto welke zich op de rechterrijstrook bevond, waardoor een ander genaamd [slachtoffer 1] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 25 juni 2018 te Breda, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en van wie het aannemelijk was dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk was, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
3
op 25 juni 2018 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Kapittelweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor de feiten 1 en 2 op te leggen een taakstraf van 100 uren, twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden. Voor feit 3 heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen twee weken hechtenis onvoorwaardelijk.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 25 juni 2018 in de auto van zijn vriendin gestapt en is, met zijn vriendin als passagier, met die auto gaan rijden. Verdachte had op dat moment naar eigen zeggen drie halve liters zwaar bier op. Als verdachte vervolgens over de Kapittelweg te Breda rijdt gaat het fout. Door een combinatie van overmoedig en zeer gevaarlijk rijgedrag en een veel te hoge snelheid komt hij in aanrijding met een personenauto die werd bestuurd door [slachtoffer 2] . In die personenauto zat als passagier ook [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft door de door verdachte veroorzaakte aanrijding letsel bekomen, te weten een zware hersenschudding, kneuzingen aan zijn borst en rug en nekklachten. Verdachte is na de aanrijding met de door hem bestuurder auto gaan draaien en is over de kop geslagen en is van het naast de weg gelegen talud gerold. Verdachte mag dan ook echt van geluk spreken dat niet ook anderen, waaronder zijn eigen vriendin, zwaar lichamelijk letsel op hebben lopen of zelfs werden gedood. Na het ongeluk heeft verdachte nog meegewerkt aan een voorlopig ademonderzoek, welk onderzoek wees op het gebruik van alcohol. Als hem vervolgens wordt gevraagd in het ziekenhuis om mee te werken aan een bloedproef om de precieze hoeveelheid alcohol in zijn bloed te meten, weigert hij zijn medewerking.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat het gedrag van verdachte moet worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en gaat daarbij voorbij aan de opvatting van de officier van justitie dat het slechts om aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag zou gaan.
De rechtbank slaat bij de vraag welke straf in deze zaak moet worden opgelegd, acht op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin is weergegeven dat voor dergelijke feiten te wijten aan zeer onvoorzichtig gedrag in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, te weten een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden, onvoldoende recht doet aan de ernst van de misdrijven. Daar komt nog bij dat omtrent de persoon van verdachte niets bekend is geworden omdat hij er zelf voor heeft gekozen om onder de radar van justitie te blijven en het tenuitvoerleggen van een taakstraf – naast dat de rechtbank een taakstraf geen recht vindt doen aan het gedrag van verdachte - praktisch gezien ook onuitvoerbaar zal zijn.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat aan verdachte voor de feiten 1 en 2 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar, passend en geboden zijn.
Naast de twee misdrijven waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, werd na het ongeluk ook duidelijk dat verdachte geen rijbewijs had en uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij ook in oktober 2018 en in maart 2019 nog is veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs. De bij gelegenheid van die veroordelingen telkens opgelegde voorwaardelijke hechtenis heeft op verdachte kennelijk geen enkele indruk gemaakt. Verdachte is kennelijk de mening toegedaan dat de wet op dit punt niet op hem van toepassing is en hij stapt gewoon achter het stuur van een personenauto terwijl hij onder invloed van alcohol is en geen rijbewijs heeft.. Op grond van het vorenstaande en gekeken hebbend naar de LOVS-oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte voor het rijden zonder rijbewijs 2 weken hechtenis onvoorwaardelijk moet worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 163, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet;
feit 2.:Overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Voor de feiten 1 en 2
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar;
Voor feit 3
- veroordeelt verdachte tot
een hechtenis van twee weken;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Felix en mr. Burgers, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 januari 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018146969 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal rijden onder invloed, pagina 12 van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 4 van voornoemd eind-proces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , pagina 27 van voornoemd eind-proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] , pagina 18 van voornoemd eind-proces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , pagina 35 van voornoemd eind-proces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van bevindingen,, betreffende de gereden snelheid, pagina 47 van voornoemd eind-proces-verbaal.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 43 van voornoemd eind-proces-verbaal.
9.Het proces-verbaal rijden onder invloed, pagina 12 van voornoemd eind-proces-verbaal