ECLI:NL:RBZWB:2020:3886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
02-226670-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid en zorgmachtiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 augustus 2020, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident op 19 september 2019 in Middelburg, waarbij de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en ten tijde van het delict in een psychose verkeerde, meerdere keren met een mes heeft gestoken in de buik van de aangever, die zijn hulpverlener was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, gebaseerd op deskundigenrapporten van psychiater J. Neeleman en GZ-psycholoog J. Yntema. De officier van justitie en de verdediging hebben beiden gepleit voor ontslag van rechtsvervolging, wat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie opdracht gegeven om een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor te bereiden. De benadeelde partij, de aangever, heeft een schadevergoeding van € 16.395,60 gevorderd, waarvan de rechtbank een deel heeft toegewezen. De rechtbank heeft de beslissing over de totale vordering aangehouden tot het eindvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/226670-19
tussenvonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Haaglanden, afdeling PPC,
2597 JW Den Haag, Pompstationsweg 32

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 augustus 2020, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is als deskundige ter zitting gehoord J. Neeleman, psychiater.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 september 2019 in Middelburg [aangever] meerdere malen met een mes heeft gestoken, wat aan verdachte wordt verweten als een poging doodslag, althans zware mishandeling, althans poging zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit zoals primair ten laste gelegd heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Op 19 september 2019 werd aangever [aangever] , werkzaam als ambulant verpleegkundige bij GGZ Emergis, gebeld door zijn collega [naam 1] , met het verzoek om naar de woning van verdachte, een cliënt van GGZ Emergis, te komen omdat het niet goed ging met hem. Ter plaatse gekomen weigerde verdachte de voordeur te openen, waarop [aangever] en [naam 1] de woning via de achterdeur konden betreden. Eenmaal in de woning stelden zij vast dat verdachte hulp nodig had en met spoed moest worden opgenomen, waartoe telefonisch contact werd gelegd met een psychiater. In afwachting van verdere hulpverlening liep verdachte op enig moment naar zijn slaapkamer, pakte daar een mes en stak [aangever] met dat mes meerdere keren in de buik. Het betroffen twee samengebonden steakmessen, die met het heft aan elkaar vast waren gebonden. Beide lemmets bevonden zich parallel aan elkaar. Uit de letselrapportage in het dossier blijkt dat [aangever] daarbij zes steekwonden heeft opgelopen in de buik en laag in de borststreek. De linker leverkwab was geraakt en er was een bloeding aan de gang. Aangever moest direct na aankomst in het ziekenhuis worden geopereerd, waarbij onder meer de steekwonden in de lever werden behandeld.
Op basis van deze feiten is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde, de poging doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op zijn minst met voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehandeld. Het met twee samengebonden steakmessen toebrengen van meerdere messteken in de buik en in de borst, waar zich vitale organen bevinden, betekent dat er een aanmerkelijke kans is dat iemand daar aan overlijdt. Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer op de dood van aangever gericht, dat het niet anders kan dan dat verdachte daarmee bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen met twee samengebonden messen in de buik en borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en verwijst daarbij naar de over verdachte uitgebrachte deskundigenrapporten. Hij stelt dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte ook volledig ontoerekeningsvatbaar onder verwijzing naar de deskundigenrapporten en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn op 4 juli 2020 door psychiater J. Neeleman en op 8 juli 2020 door GZ-psychloog J. Yntema rapportages uitgebracht. Volgens beide deskundigen is bij verdachte sprake van schizofrenie en verkeerde verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een psychose. Zij adviseren het tenlastegelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het aan hem tenlastegelegde feit en neemt deze over. Zij acht verdachte daarom niet strafbaar. Dit betekent dat verdachte van alle rechtsvervolging zal worden ontslagen.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een maatregel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel of TBS) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring primair verzocht af te zien van het opleggen van een TBS-maatregel. Zij stelt dat niet is voldaan aan het ‘ultimum remedium’-vereiste voor het opleggen van een TBS-maatregel omdat andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die niet eerder zijn geprobeerd, namelijk de zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: de Wvggz). Zij heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie op te dragen een zorgmachtiging voor te bereiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft aangever, die zijn vaste hulpverlener was bij GGZ Emergis, meerdere keren met een mes gestoken waardoor aangever levensgevaarlijk gewond is geraakt. Door de hulpdiensten kon aangever tijdig naar het ziekenhuis worden vervoerd en worden geopereerd, waardoor nog ernstigere gevolgen uit zijn gebleven.
Zoals de rechtbank onder 5.2.3 heeft overwogen, kan dit feit niet aan verdachte worden toegerekend. Aan hem kan om die reden geen straf worden opgelegd. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of oplegging van een maatregel nodig is.
Volgens de psychiater is sprake van een matig tot hoog recidiverisico. Dit risico is vooral afhankelijk van in hoeverre verdachte floride psychotisch is/blijft met een overmaat aan positieve symptomen. In zijn rapport adviseert hij aan verdachte bij bewezenverklaring TBS met dwangverpleging op te leggen. Ter zitting heeft de psychiater echter uiteengezet dat hij in het concept van zijn rapport nog het advies van een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz had opgenomen, maar dat hij daar in de definitieve versie van af heeft gezien, toen hij van het NIFP en collega’s vernam dat de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel in een forensische kliniek in de praktijk heel moeilijk is. Zonder praktische belemmeringen, verdient een zorgmachtiging volgens de psychiater de voorkeur boven TBS met dwangverpleging.
De psycholoog stelt dat het recidiverisico hoog is, indien verdachte onbehandeld terug zou keren in de maatschappij. Wanneer verdachte goed is ingesteld op medicatie, verwacht de psycholoog dat het risico op herhaling afneemt naar matig tot laag. Volgens de psycholoog heeft verdachte langdurige psychiatrische zorg nodig. Een dergelijke behandeling kan niet in een voorwaardelijk kader worden opgelegd, gelet op de lange hulpverleningsgeschiedenis van verdachte en zijn weigering medicatie in te nemen. Vanwege het verstrekkende karakter van een TBS met dwangverpleging, geeft de psycholoog de rechtbank in overweging de mogelijkheid van een zorgmachtiging te onderzoeken, mits deze in een forensische setting kan worden uitgevoerd en de duur daarvan bij gebleken medicatie-ontrouw door verdachte kan worden verlengd.
Tijdens de beraadslaging is de rechtbank gebleken dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest. De rechtbank acht zich voor de te nemen beslissing onvoldoende voorgelicht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Beide deskundigen die verdachte hebben onderzocht adviseren de rechtbank de mogelijkheid tot afgifte van een zorgmachtiging ten behoeve van verdachte te onderzoeken. Gelet op deze adviezen is de rechtbank van oordeel dat deze mogelijkheid moet worden onderzocht, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat oplegging van de TBS-maatregel een ultimum remedium is, waarvan moet worden afgezien indien blijkt dat hetzelfde doel door middel van een, voor verdachte, minder verstrekkende maatregel kan worden bereikt. Zij zal de officier van justitie daarom op basis van de Wet forensische zorg en de Wvggz verzoeken een zorgmachtiging voor te bereiden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de geneesheer-directeur die ten behoeve van de voorbereiding wordt benaderd, in de advisering betrekt wat het noodzakelijk geachte beveiligingsniveau is van de locatie waar de zorgmachtiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en in welke GGZ-instelling dit niveau kan worden gegarandeerd. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat daartoe ook andere GGZ-locaties dan die van Emergis in Kloetinge in de advisering worden betrokken en dat waar nodig overleg wordt gevoerd met de geneesheer-directeur van de instelling waar de zorgmachtiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
De rechtbank zal hiertoe het onderzoek ter terechtzitting heropenen en schorsen tot een nadere zitting.
De rechtbank is erop gericht om op zo kort mogelijke termijn een nadere zitting te bepalen. In de omstandigheid dat het vereiste onderzoek nog moet worden verricht, ziet de rechtbank een klemmende reden de maximale termijn voor hervatting van het onderzoek ter zitting niet tot een maand te beperken. Zij zal daarom het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd met een maximum termijn van drie maanden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 16.395,60, bestaande uit € 1.395,60 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade door de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis, de verzorging door de partner en de medicatie een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade, te weten € 183,00. Het gevorderde is ook voldoende aannemelijk gemaakt, zodat deze posten kunnen worden toegewezen.
De post ‘huishoudelijke hulp’ ter hoogte van € 1.212,60, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij, zoals in de vordering is gesteld, onder normale omstandigheden 40% van het huishouden voor zijn rekening neemt. Nu de rechtbank het onderzoek zal heropenen, ziet zij daarin aanleiding de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit onderdeel van zijn vordering schriftelijk nader te onderbouwen. Deze nadere onderbouwing dient vóór 1 oktober 2020 schriftelijk aan de rechtbank te worden toegestuurd. De verdediging krijgt vervolgens ter zitting de gelegenheid op deze nadere onderbouwing te reageren. Vervolgens zal de rechtbank op dit onderdeel van de vordering beslissen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade ter hoogte van
€ 15.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij wat in soortgelijke zaken aan immateriële schade is toegekend. De vordering is tot het gevorderde bedrag ook voldoende aannemelijk gemaakt en kan worden toegewezen.
Aanhouden beslissing
Nu het onderzoek wordt heropend en de benadeelde partij de gelegenheid krijgt om een deel van zijn vordering nader te onderbouwen, zal de rechtbank haar beslissing op de totale vordering van de benadeelde partij aanhouden totdat het eindvonnis wordt gewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging
Heropening
- heropent en schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
- gelast een onderzoek naar een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz;
- geeft opdracht aan de officier van justitie een zorgmachtiging op grond van de Wvggz voor te bereiden;
- stelt de benadeelde partij in de gelegenheid om het deel van zijn vordering, zoals hierboven onder 7 is overwogen, schriftelijk nader te onderbouwen en zijn onderbouwing
vóór 1 oktober 2020aan de rechtbank toe te zenden;
- beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zo spoedig mogelijk, in elk geval na twee maanden en binnen drie maanden na heden, op een nader te bepalen datum, zal worden hervat en worden aangebracht bij de samenstelling van de rechtbank zoals deze ten tijde van het onderzoek op 7 augustus 2020 was;
- beveelt de oproeping van verdachte en de raadsvrouw tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter zitting zal worden hervat, met kennisgeving aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 augustus 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borstkas heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zes, in elk geval een of meer steekwonden in de buik en/of borstkas (met twee inwendige steekverwondingen in lever waarvoor een acute operatie noodzakelijk was), heeft toegebracht door die [aangever] met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken/gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2019 te Middelburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] meermalen, althans eenmaal, met twee samengebonden messen, althans een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borstkas heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld-bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019224852 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, districtsrecherche Zeeland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 123.
11.1
Het proces-verbaal van verhoor van 20 september 2019 van [aangever] , pagina 35 tot en met 39 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Op 19 september 2019 was ik aan het werk voor Emergis. De persoon die mij heeft gestoken noem ik altijd [verdachte] . [naam 2] zei dat [verdachte] om mij vroeg en dat het niet goed ging met [verdachte] . [verdachte] was binnen in zijn woning. We zijn door de achterdeur naar binnen gegaan. We wilden dat [verdachte] werd opgenomen. Ik heb toen onze psychiater gebeld. Ik zag dat [verdachte] naar zijn slaapkamer liep. Ik ben toen achter [verdachte] aan gelopen. Toen zag ik dat hij een mes uit de kast pakte. [verdachte] trok mij aan mijn kraag naar achteren en begon gelijk te steken. [verdachte] heeft mij een paar keer gestoken. Ik voelde duidelijk dat het mes in mijn buik gestoken werd. Ik voelde dat hij me nog een keer stak met het mes.
11.2
Het proces-verbaal van verhoor van 19 september 2019 van [naam 1] , pagina 82 tot en met 87 van voornoemd proces-verbaal, inhoudende:
Terwijl ik aan het bellen was liep [verdachte] zijn slaapkamer in. [aangever] liep achter [verdachte] aan. Toen hoorde ik [aangever] roepen ‘hij heeft een mes’. [verdachte] kwam de woonkamer in. Ik zag dat hij een mes vast had van zo’n 20 centimeter met een zwart handvat. Ik ben de woning uitgelopen. Na ongeveer 1 minuut kwam [aangever] . Ik hoorde hem zeggen ‘ik ben gestoken’.
11.3
Het geschrift, zijnde een letselbeschrijving van [aangever] , van 19 september 2019, pagina’s 45 en 46 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Betrokkene werd binnengebracht met een 6-tal steekwonden in de buik en laag in het borstgebied. Met een CT scan werd vastgesteld dat de linker leverkwab was geraakt en dat er een bloeding aan de gang was. Betrokkene werd direct geopereerd waarbij de steekwonden in de lever werden behandeld en een eventuele PTSS en een bloeding werd gestopt.
Conclusie: Zes steekwonden in de buik en borstkas met inwendig 2 steekwonden in de lever waarvoor betrokkene acuut werd geopereerd.
11.4
Het proces-verbaal van bevindingen van 19 september 2019, pagina 47 tot en met 52 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 19 september 2019 kwamen wij ter plaatse aan de [adres] in Middelburg. Tijdens het onderzoek troffen wij in de slaapkamerkast een steekvoorwerp aan. Dit steekvoorwerp betrof twee steakmessen, die met het heft aan elkaar vast waren gebonden. Beide lemmets bevonden zich parallel aan elkaar. Wij zagen dat op één lemmet een op vet en weefsel gelijkende substantie aanwezig was en op het andere lemmet was bloed aanwezig.