ECLI:NL:RBZWB:2020:3873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_4396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Ergec, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was per 8 mei 2017 beëindigd omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres meldde op 8 november 2018 toegenomen arbeidsongeschiktheid en verzocht om herbeoordeling van haar recht op een WIA-uitkering. Het UWV weigerde dit, met als argument dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV zorgvuldig bekeken. Eiseres had eerder een WIA-uitkering ontvangen op basis van psychische klachten en reuma, maar het UWV concludeerde dat de huidige rugklachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende bewijs had geleverd dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkwam uit een andere ziekteoorzaak. De rechtbank vond dat de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen per 8 november 2018 terecht was. De rechtbank wees erop dat er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht nodig was, aangezien het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4396 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres met ingang van 8 november 2018 een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het besluit van 6 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Op 1 juli 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 augustus 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en mr. M. Reitsma namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als parkeercontroleur gedurende 40 uur per week. Voor dat werk is zij vanuit een werkloosheidssituatie op 13 april 2010 arbeidsongeschikt geworden vanwege psychische klachten. Het UWV heeft eiseres per einde wachttijd, te weten
8 augustus 2012 een WIA-uitkering (WGA) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 7 maart 2017 werd eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd en heeft het UWV haar uitkering beëindigd per 8 mei 2017. Bij besluit van 2 augustus 2017 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen deze beëindiging ongegrond verklaard.
Op 8 november 2018 heeft eiseres bij het UWV gemeld dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft het UWV na een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek het primaire besluit genomen.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd eiseres een WIA-uitkering toe te kennen per 8 november 2018. Concreet gaat het om de vraag of de op 8 november 2018 ingetreden arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan eiseres eerder een WIA-uitkering ontving.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b ten eerste, van de WIA herleeft, indien op grond van artikel 56 het recht op een WGA-uitkering is geëindigd, het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op grond van artikel 56 is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
4.
Beoordeling
4.1.
Eiseres heeft zich binnen vijf jaar na de beëindiging van haar WIA-uitkering toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. De WIA-uitkering kan herleven (zonder wachttijd) met ingang van de datum van ziekmelding als de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak als op grond waarvan eiseres eerder recht had op WIA-uitkering. Voor het toepassen van de amberbepalingen moeten de toegenomen beperkingen zijn terug te voeren op een aandoening waarvoor eerder relevante arbeidsbeperkingen (in de FML) zijn aangenomen. In het kader van de toepassing van die zogenoemde amberbepalingen, waarin het criterium voor toepassing ervan is dat de ‘arbeidsongeschiktheid voortkomt uit de zelfde oorzaak’, is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat buiten twijfel dient te zijn dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak. De bewijslast dat hiervan sprake is ligt bij het UWV.
4.2.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.3.
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eiseres gesproken en onderzocht op het spreekuur op 18 februari 2019. De verzekeringsarts heeft de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat eiseres (toegenomen) beperkingen heeft als gevolg van haar rugklachten en dat op grond hiervan geen sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Verder heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat de reuma van eiseres in februari 2019 weliswaar weer actief is na het staken van de behandeling (medicatie) maar dat de eerder gestelde beperkingen nog in voldoende mate rekening houden met het huidige reumatologisch beeld, gelet op de informatie van de behandelaar en het eigen onderzoek. Dit geldt ook voor de psychische klachten. De verzekeringsarts concludeert dan dat eiseres belastbaar is volgens de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 maart 2017.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gesproken op de hoorzitting en heeft de aanwezige en door eiseres tijdens de bezwaarprocedure ingebrachte medische informatie, waaronder brieven van de huisarts, reumatoloog en neuroloog, bestudeerd. De verzekeringsarts b&b concludeert in haar rapport van 25 juli 2019 dat er geen reden is af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. Zij wijst erop dat ten tijde van de beoordeling in 2017 in de opgestelde FML geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van rugbelasting; wel zijn beperkingen gesteld voor tillen en lopen. Deze beperkingen vonden hun oorsprong in de reuma.
4.4.
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij in 2017 al rugklachten had die uiteindelijk hebben geleid tot de later vastgestelde hernia. Dat de rugklachten voortkomen uit reuma vindt volgens eiseres geen steun in de aanwezige medische informatie. Eiseres wijst erop dat de verzekeringsartsen niet consistent hebben gerapporteerd met betrekking tot de oorsprong van de rugklachten. Zij verzoekt de rechtbank daarom een medisch deskundige in te schakelen. Eiseres stelt dat zij toegenomen beperkingen heeft op grond van de rugklachten en op grond van de psychische klachten en dat die ten tijde van de beoordeling in 2017 al bestonden.
4.5.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten. De verzekeringsartsen beschikten over medische informatie van de behandelend artsen en hebben deze bij hun conclusies betrokken.
De rechtbank overweegt dat in de FML van 15 december 2016 door de verzekeringsarts beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. Naar aanleiding van de door eiseres bij de arbeidsdeskundige gemelde diagnose reuma heeft de verzekeringsarts aanvullende beperkingen opgenomen in de gewijzigde FML van 7 maart 2017. Dit betreft beperkingen voor reiken, werken met toetsenbord en muis, knijp/grijpkracht van de handen tot 2 kilogram, tillen, lopen, trappenlopen, klimmen, geknield of gehurkt actief zijn en verhoogde vatbaarheid voor infecties. De rechtbank ziet in de uitgebrachte medische rapportages geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat tijdens de herbeoordeling in 2017 in de FML van 7 maart 2017 beperkingen zijn opgenomen die zijn oorsprong vinden in rugklachten. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat de in de FML opgenomen beperkingen (voor dynamische handelingen en statische houdingen) hun oorsprong vinden in de reuma, zoals blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 7 maart 2017.
De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts b&b in haar rapport van 9 januari 2020 volgen. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat op het spreekuur op 8 juni 2017 door verzekeringsarts b&b Lemmers tijdens lichamelijk onderzoek geen tekenen van radiculaire prikkeling zijn waargenomen. Destijds was dus geen sprake van een hernia met druk op een zenuw. De hernia is later ontstaan en eiseres is voor deze klachten pas in februari 2018 naar de neuroloog verwezen, waarna zij in mei 2018 een hernia-operatie heeft ondergaan. De verzekeringsarts b&b wijst er verder op dat de reumatoloog aangeeft dat de rugklachten geen oorsprong hebben in de reuma hetgeen de conclusie bevestigt dat geen sprake is van toegenomen beperkingen op grond van dezelfde ziekteoorzaak. Er zijn verder geen medische gegevens ingediend die aanleiding geven aan dit standpunt van de verzekeringsarts b&b te twijfelen.
De rechtbank ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd over toegenomen psychische klachten evenmin aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen dat hiervan geen sprake is. Eiseres heeft niet met (nieuwe) medische informatie aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren als opgenomen in de FML van 7 maart 2017 zijn toegenomen.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat buiten twijfel is dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, waarvoor eiseres niet meer verzekerd is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een deskundige te benoemen.
Het UWV heeft terecht geweigerd eiseres met ingang van 8 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken of om te bepalen dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier op 19 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.