In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een eigenaar van een woning in Dongen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten vanwege de vondst van drugs. De burgemeester had op 7 juli 2020 besloten de woning te sluiten, met ingang van 6 augustus 2020, na de ontdekking van XTC-pillen en andere drugs in de woning. Verzoeker stelde dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en niet voor de handel. Tijdens de zitting op 10 augustus 2020 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee raadsheren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende twijfel bestond over de bestemming van de aangetroffen drugs en dat de burgemeester mogelijk niet bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het belang van verzoeker zwaarder woog dan het belang van de burgemeester. De burgemeester werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.