ECLI:NL:RBZWB:2020:3779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7477 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van drugsvondst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een eigenaar van een woning in Dongen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten vanwege de vondst van drugs. De burgemeester had op 7 juli 2020 besloten de woning te sluiten, met ingang van 6 augustus 2020, na de ontdekking van XTC-pillen en andere drugs in de woning. Verzoeker stelde dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en niet voor de handel. Tijdens de zitting op 10 augustus 2020 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door twee raadsheren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende twijfel bestond over de bestemming van de aangetroffen drugs en dat de burgemeester mogelijk niet bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij het belang van verzoeker zwaarder woog dan het belang van de burgemeester. De burgemeester werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7477 OPIUMW VV

uitspraak van 13 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. P. Doorakkers,
en

de burgemeester van de gemeente Dongen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2020 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan [adres] , voor de duur van drie maanden met ingang van 6 augustus 2020. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten voordat tot sluiting wordt overgegaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.F. Paijmans en mr. M.P.T. Verbruggen.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar van de woning aan [adres] .
Na een melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA) heeft de politie op 4 februari 2020 XTC-pillen, vloeistoffen en wit poeder in de woning aangetroffen. Deze drugs zijn positief indicatief getest op MDMA en amfetamine.
Bij brief van 25 juni 2020 heeft de burgemeester aan verzoeker meegedeeld voornemens te zijn de woning aan [adres] te sluiten voor een periode van 3 maanden.
Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning aan [adres] met ingang van 6 augustus 2020 te sluiten en gedurende 3 maanden gesloten te houden, op straffe van de toepassing van bestuursdwang.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij wel eens drugs gebruikt maar daar niet in handelt. De in zijn woning gevonden drugs waren voor eigen gebruik. Verzoeker meent voldoende te hebben aangetoond dat de aangetroffen drugs niet voor de handel bedoeld waren. Verder heeft verzoeker nog opgemerkt dat de informatie van de OM-hoorzitting niet is meegenomen bij de overwegingen die aan het besluit ten grondslag hebben gelegen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verzoeker het schriftelijk verslag van die zitting overgelegd.
Verzoeker verwijst naar artikel 6.6 van de beleidsregels waarin een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen. Hij is van mening dat er sprake is van een uitzonderlijk geval waardoor de burgemeester moet afzien van het opleggen van de last tot bestuursdwang
.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling spoedeisendheid
4. Gelet op de dreigende sluiting van de woning en de gemotiveerde stelling van verzoeker dat het nog niet gelukt is om vervangende woonruimte te vinden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om een spoedeisend belang aan te nemen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) mag als uitgangspunt worden aangenomen dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1682).
Bij de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs wordt in beginsel aangenomen dat er sprake is van een handelshoeveelheid. Het ligt dan op de weg van betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen (zie ECLI:NL:RVS:2019:2625).
5.4
Verzoeker erkent de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen harddrugs zoals omschreven in het proces-verbaal van bevindingen. Daarmee staat vast dat de gehanteerde grens van 0,5 gram harddrugs is overschreden en is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid harddrugs gaat die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.
5.5
Verzoeker heeft betwist dat de aangetroffen drugs voor de handel waren bestemd. Hij heeft gesteld dat de drugs voor eigen gebruik waren.
Hoewel de hoeveelheid aangetroffen drugs beduidend meer is dan de hoeveelheid die als een gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker twijfel heeft gezaaid of dat de aangetroffen drugs daadwerkelijk bestemd waren voor de handel. Verzoekers ter zitting gegeven verklaring dat hij altijd voor een heel (festival)seizoen pillen in huis haalt en dat bijna niet mogelijk is om kleinere hoeveelheden pillen te kopen, komt niet ongeloofwaardig over. Niet onaannemelijk is dat verzoeker per festival, concert of uitgangsavond 2 pillen gebruikt en dat de hoeveelheid van 20 pillen bedoeld is voor 10 festivals. Van de andere aangetroffen drugs heeft verzoeker gesteld dat hij deze vergeten was. Deze ‘vergeten’ drugs is voornamelijk aangetroffen in een binnenzak van een colbert dat in de kledingkast hing. Niet uitgesloten is dat dit inderdaad drugs waren die verzoeker eerder heeft gekocht en vervolgens vergeten is. Gelet op deze verklaring van verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat alleen het aantreffen van de hoeveelheid drugs in dit geval onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van handel. Hoewel niet doorslaggevend, heeft de voorzieningenrechter hierbij ook betrokken dat verzoeker niet vervolgd is voor handel in drugs, maar uitsluitend voor het in bezit hebben van drugs.
5.6
Uit het voorgaande volgt dat er, in dit geval, ook andere aanwijzingen voor handel moeten zijn voordat kan worden aangenomen dat de in de woning van verzoeker aangetroffen drugs bedoeld waren voor de handel. Ter zitting is namens de burgemeester gesteld dat, buiten de aangetroffen hoeveelheid drugs, ook het WhatsApp bericht van [naam] gedateerd 13 september 2019 en de MMA-melding erop wijzen dat er sprake is van handel. Ten aanzien van het aangetroffen boekje is gesteld dat verzoeker voldoende heeft weerlegd dat hierin een administratie van drugshandel zou zijn opgenomen.
Anders dan de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit het WhatsApp bericht van [naam] niet kan worden opgemaakt dat verzoeker vanuit zijn woning handelt in drugs. Uit dit berichtje kan alleen worden opgemaakt dat verzoeker aan een kennis desgevraagd heeft meegedeeld waar hij zijn drugs haalt en dat hij voor haar ook iets zal bestellen. Het gaat hier om een enkel berichtje dat ook nog behoorlijk gedateerd is. Ook blijkt uit het bericht dat verzoeker de voor zijn kennis bedoelde drugs niet in huis heeft. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt verder dat op de in beslaggenomen telefoon van verzoeker geen bijzonderheden zijn aangetroffen. Ook de MMA-melding op zich is onvoldoende om als ondersteunend bewijs voor de handel te dienen. Andere omstandigheden waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat er sprake is van handel zijn er niet. Dit wordt ook niet gesteld door de burgemeester.
Nu verzoeker voldoende twijfel heeft gezaaid over de bestemming van de aangetroffen drugs, bestaat er ook twijfel of de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten. Deze twijfel kan echter in de bezwaarprocedure nog worden weggenomen. De voorzieningenrechter zal daarom hierna ook de belangenafweging bespreken.
5.7
Het belang van de burgemeester is duidelijk. In het bestreden besluit heeft de burgemeester gesteld dat sluiting noodzakelijk is om de bekendheid van de woning als drugspand te niet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
Tegenover het belang van de burgemeester staat het belang van verzoeker. Verzoeker heeft ter zitting zijn belang nader toegelicht. Verzoeker heeft gesteld dat hij als zelfstandige werkzaam is en hij door de corona-crisis de afgelopen periode bijna geen inkomsten heeft gehad. Zijn spaargeld, op een paar duizend euro na, zit in zijn bedrijf. Dit geld heeft hij nodig om de komende tijd te overbruggen. Verzoeker werkt in de interieurbouw voor de horeca en het is niet de verwachting dat deze werkzaamheden snel zullen aantrekken. Verder is verzoeker bang voor imagoschade en dat bedrijven niet meer met hem willen werken als zijn woning gesloten wordt en daarover in de krant wordt geschreven.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat, als de woning wordt gesloten, er een kans bestaat dat het bedrijf van verzoeker het niet zal overleven. Buiten het tijdelijke verlies van zijn woonruimte, is het niet uitgesloten dat verzoeker dus ook zijn bedrijf en daarmee zijn inkomsten zal kwijtraken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit belang van verzoeker, zeker nu nog onvoldoende vast staat dat er sprake is van handel vanuit de woning, zwaarder moet wegen dan het belang van de burgemeester. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook betrokken dat uit de stukken niet blijkt dat sprake is van een loop naar de woning, dan wel van (overlast)meldingen over handel in drugs. Dat er eenmalig een melding is geweest van overlast ten gevolge van drugsgebruik door een aantal gasten van verzoeker bij zijn 50e verjaardag, acht de voorzieningenrechter onvoldoende om van overlast ten gevolge van drugshandel/drugsgebruik te spreken. De noodzaak om ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde de woning van verzoeker te sluiten is in dit geval dan ook minder groot (zie ook ECLI:NL:RVS:2019:2912).
6. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden toegewezen.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.057,46,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1 en de reiskosten van verzoeker op basis van openbaar vervoer tot een bedrag van € 7,46).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot drie weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.057,46.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 13 augustus 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage wettelijk kader

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 2 van de Opiumwet is bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Amfetamine en MDMA staan vermeld op lijst I.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door middel van vaststelling van de ‘Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Dongen 2017” (hierna: de Beleidsregels).
Artikel 4.3 van de Beleidsregels (“Eerste constatering harddrugs in een woning”) bepaalt dat
indien in woningen en/of op bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram, bij een eerste constatering een sluiting van 3 maanden volgt.
Artikel 6:6 van de Beleidsregels bepaalt dat de richtlijnen beleidsregels zijn als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Elke zaak vereist een afzonderlijke afweging. Op basis van feiten en omstandigheden kan in uitzonderlijke gevallen gemotiveerd afgeweken worden van het beleid.