Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 13 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam] , te [woonplaats X] , verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
1. Feiten
2. GrondenVerzoeker heeft aangevoerd dat het college heeft verzuimd om de last onder dwangsom toe te sturen aan zijn vrouw. Verzoeker heeft primair aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding. Subsidiair heeft verzoeker aangevoerd dat het college had moeten afzien van handhaving, omdat sprake is van verschillende uitzonderingen op de beginselplicht tot handhaving. Volgens verzoeker bestaat concreet zicht op legalisatie en daarnaast is handhavend optreden zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de last onder dwangsom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van détournement de pouvoir, het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter primair verzocht het bestreden besluit te vernietigen dan wel te bepalen dat de dwangsom moet komen te vervallen. Subsidiair verzoekt hij om voorlopige voorzieningen te treffen die de nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor verzoeker zoveel mogelijk wegnemen.
5. Spoedeisend belang
erfgrensmag worden gebouwd of 10 cm
boven het perceel van de derde partijmag worden gebouwd, maar blijkt dat de dakrand 10 cm over de
bestaande muurmag worden gebouwd. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat het college op verschillende plaatsen in het bestreden besluit ten onrechte schrijft dat de overtreding bestaat uit het verder dan 10 cm boven het perceel van de derde partij bouwen van de overkapping. Dat hoeft niet te leiden tot een toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat dit in bezwaar nog iets nauwgezetter geformuleerd kan worden. Uit het proces – verbaal dat is opgesteld door de toezichthouders blijkt dat is geconstateerd dat de dakrand van verzoeker 15,2 cm over de bestaande muur is gerealiseerd. Dat betekent dat is geconstateerd dat de dakrand 5,2 cm verder over de bestaande muur is gebouwd dan op grond van de bouwvergunning is toegestaan. Daarbij heeft het schrijven van de architect van 6 juli 2020 de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel geleid. Het college heeft gelet op het voorgaande dan ook op juiste gronden vastgesteld dat het tuinhuis in afwijking van de bouwvergunning is gerealiseerd en dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, jo. artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo.
Ook staat nergens in de Wabo dat privaatrechtelijke toestemming van de derde partij de verboden opheft uit artikel 2.1, eerste lid, onder a, jo. 2.3b, eerste lid, van de Wabo.