ECLI:NL:RBZWB:2020:3764

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
02-169348-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en belediging van een ambtenaar door partner

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2020, staat de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder poging zware mishandeling en belediging van een ambtenaar. De zaak betreft een incident op 14 juli 2019 in Sint Philipsland, waar de verdachte haar partner, [slachtoffer 1], met een mes in het bovenbeen heeft gestoken tijdens een ruzie. De rechtbank concludeert dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard door met een mes te steken. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag een politieagent, [slachtoffer 2], beledigd door haar te beschimpen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, maar spreekt haar vrij van andere tenlastegelegde feiten die zich op een andere datum zouden hebben voorgedaan. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank houdt rekening met de psychische toestand van de verdachte en haar eerdere afwezigheid van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/169348-19
vonnis van de meervoudige kamer van 13 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. T. van Riel, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 juli 2020, waarbij de officier van justitie, mr. S.B.C. Nicolaes, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: op 14 juli 2019 in Sint Philipsland haar partner [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken, wat aan verdachte wordt verweten als een poging zware mishandeling, althans mishandeling;
- feit 2: op 14 juli 2019 in Sint Philipsland [slachtoffer 2] , werkzaam als politieagent, heeft beledigd;
- feit 3: op 14 juli 2019 in Sint Philipsland zich met geweld heeft verzet tegen haar aanhouding door de politie;
- feit 4: op 21 augustus 2019 in Bergen op Zoom [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , allen werkzaam in het [ziekenhuis] , heeft bedreigd;
- feit 5: op 21 augustus 2019 in Bergen op Zoom een stoel en een sleutelbos tegen het hoofd van [slachtoffer 3] , werkzaam als beveiliger in het [ziekenhuis] , heeft gegooid, wat aan verdachte wordt verweten als een poging zware mishandeling, althans mishandeling;
- feit 6: op 21 augustus 2019 in Bergen op Zoom [slachtoffer 5] , werkzaam als verpleger in het [ziekenhuis] , heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan haar ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich hiervoor op de bewijsmiddelen uit het dossier.
Ten aanzien van feit 1 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat een poging zware mishandeling, zoals primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de plaats waar het slachtoffer is gestoken - in het bovenbeen, nabij de lies - en de aanmerkelijke kans dat daardoor zwaar lichamelijk letsel ontstaat. Doordat verdachte een stekende beweging in het been heeft gemaakt, heeft zij bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.
Wat betreft feit 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de verplegers van het [ziekenhuis] [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] allen heeft bedreigd door tegen hen te zeggen “Ik steek je neer” en “Ik maak je kapot” en dat zij daarnaast [slachtoffer 5] heeft bedreigd door tegen hem te zeggen: “Ik steek deze naald in je hals.” Voor de bedreiging met brandstichting dient verdachte partieel te worden vrijgesproken. Dit geldt ook voor het in de hand houden van de infuusnaald toen zij voornoemde woorden uitte, aangezien deze naald letterlijk in de hand van verdachte zat en zij deze niet los in haar hand vasthield.
Ook ten aanzien van feit 5 acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen voor zover dat feit ziet op het gooien met een stoel naar het hoofd van [slachtoffer 3] . Zij neemt hierbij in aanmerking dat de stoel waarmee verdachte heeft gegooid een zwaar voorwerp is en dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Er is onvoldoende bewijs voorhanden, waaruit blijkt dat verdachte ook met een sleutelbos richting [slachtoffer 3] zou hebben gegooid. Hiervoor dient partiële vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte uit noodweer dan wel putatief noodweer heeft gehandeld. Volgens de verdediging moet verdachte integraal van feit 1 worden vrijgesproken, omdat verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld. Subsidiair stelt de verdediging dat een poging zware mishandeling niet kan worden bewezen, nu bij verdachte geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de kans dat door de verwonding in het been zwaar lichamelijk letsel ontstond, aanmerkelijk is.
Voor feit 2 dient primair vrijspraak te volgen omdat verdachte ontkent verbalisant [slachtoffer 2] te hebben beledigd. Subsidiair refereert de verdediging zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging opgemerkt dat dit feit kan worden bewezen.
De feiten 4 tot en met 6 hebben zich voorgedaan op 21 augustus 2018. Nu aan verdachte ten laste is gelegd dat zij deze feiten op 21 augustus 2019 heeft gepleegd, dient reeds daarom vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte op 14 juli 2019 ruzie had met aangever [slachtoffer 1] , die op dat moment op bed lag. Hij wilde verdachte niet toelaten in bed. Hij stak zijn been uit om haar de toegang te blokkeren. Zij is vervolgens met een mes in haar hand richting het bed gelopen, waarna zij [slachtoffer 1] met een mes in het been heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft hij een verwonding aan zijn bovenbeen, dichtbij de lies, opgelopen.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte door aldus te handelen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte heeft verklaard dat zij niet de opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De volgende vraag is dan of verdachte voorwaardelijke opzet daartoe had.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte, door aangever te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij aangever in het rechterbeen heeft gestoken met een vleesmes, dat zij beschrijft als een gekarteld mes. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt voorts dat de wond in het rechterbovenbeen van aangever zich dichtbij de lies bevond. Het ongecontroleerd met een mes steken in een bovenbeen, in de nabijheid van de lies, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, zoals een slagaderlijke bloeding of een doorsnijding van zenuwen, oploopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door aangever bewust met een gekarteld mes op deze plaats in het rechterbovenbeen te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voor zover de verdediging als bewijsverweer een beroep op (putatief) noodweer heeft gedaan, zal de rechtbank dat behandelen onder 5. Anders dan bij mishandeling, ligt in de verdenking van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel de wederrechtelijkheid niet impliciet besloten.
Feit 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 2] leidt de rechtbank af dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij een ‘kuthoer’ is. Deze verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , waarin staat dat verdachte verbalisant [slachtoffer 2] uitmaakte voor ‘kutwijf’. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de ontkennende verklaring van verdachte en acht de belediging van verbalisant [slachtoffer 2] zoals ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, die door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund, komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.3.3
Vrijspraak
Feiten 4, 5 en 6
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij de feiten 4, 5 en 6 op 21 augustus 2019 heeft gepleegd. Op grond van het dossier stelt de rechtbank echter met de verdediging vast dat het incident waarop deze feiten betrekking hebben, zich op 21 augustus 2018 heeft voorgedaan. Reeds daarom kan het ten laste gelegde niet worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de feiten 4, 5 en 6.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 14 juli 2019 te Sint Philipsland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (zijnde haar partner) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] voornoemd eenmaal met kracht in het been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 14 juli 2019 te Sint Philipsland opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'kuthoer' en 'jij bent een kuthoer';
3.
op 14 juli 2019 te Sint Philipsland, toen aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaren van politie Zeeland West Brabant ( [slachtoffer 2] en [verbalisant 2] ) haar, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen en vast hadden, teneinde
haarter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar het politiebureau, zich met geweld tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, heeft verzet door te schoppen en te duwen en met de armen te zwaaien en opzettelijk gewelddadig in een andere richting te trekken en te rukken en te duwen dan die waarheen die ambtenaren
haar, verdachte, trachtten te geleiden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer dan wel putatief noodweer. De verdediging verwijst hiervoor naar de verklaring van verdachte dat zij door aangever [slachtoffer 1] werd belaagd. Niet kan worden uitgesloten dat het bij verdachte aangetroffen letsel door aangever is toegebracht. In elk geval verkeerde verdachte terecht in de veronderstelling dat zij door aangever werd aangevallen en dat zij zich daartegen moest verweren door hem met een mes in het been te steken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet valt af te leiden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte zocht de confrontatie met [slachtoffer 1] op. Het beroep op (putatief) noodweer moet daarom worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van, in dit geval, het lijf van verdachte, waartegen zij zich heeft verdedigd.
Zoals hiervoor onder 4.3.2. is overwogen wilde aangever verdachte niet toelaten in bed en stak hij zijn been uit om haar de toegang te blokkeren. Verdachte is vervolgens met een mes in haar hand richting het bed gelopen, waarna zij aangever met een mes in het been heeft gestoken. Onder die omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voor verdachte zodanig dreigende situatie dat zij zich daartegen moest verdedigen. Het beroep op noodweer wordt verworpen. Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer. Van putatief noodweer kan sprake zijn als verdachte redelijkerwijs in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat zij op zodanige wijze door aangever werd aangevallen, dat zij zich daartegen mocht verdediggen. Van die situatie is niet gebleken. Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf van 180 dagen op te leggen met aftrek van het voorarrest, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook vordert zij aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen. Wel kan de verdediging zich vinden in het opleggen van een voorwaardelijke straf, ook als daaraan de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering nodig vindt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 14 juli 2019 schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. In de eerste plaats heeft zij zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van huiselijk geweld, namelijk een poging tot zware mishandeling. Zij heeft onder invloed van alcohol tijdens een ruzie haar partner [slachtoffer 1] met een mes in zijn been gestoken, waarbij hij een steekverwonding heeft opgelopen dichtbij de lies. Verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit en gezondheid van haar partner aangetast. Hij is in zijn eigen woning (caravan) aangevallen, wat extra kwalijk te noemen is. Een huis is een veilige basis, waar iedereen zich veilig zou moeten kunnen voelen, zeker in het bijzijn van zijn partner. Dit is een ernstig feit.
Toen de politie vervolgens met meerdere eenheden ter plaatse kwam en verdachte aantrof, heeft zij een politieagent op niet mis te verstane wijze beledigd. Daarnaast heeft verdachte zich door middel van fors geweld tegen haar aanhouding door de politie verzet. Ook dit zijn ernstige feiten omdat ze zijn gepleegd tegen politieagenten, die zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden inzetten voor een veilige samenleving en daarom niet met dergelijk gedrag van verdachte geconfronteerd behoren te worden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Voor belediging en wederspannigheid worden doorgaans geldboetes opgelegd.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, blijkens haar strafblad, niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Verder stelt de rechtbank op basis van het rapport van psycholoog drs. T. ’t Hoen van
15 juni 2020 vast dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een borderline persoonlijkheidsstoornis, PTSS en een stoornis in het gebruik van alcohol, die elkaar versterkten en elkaar in stand hielden, waardoor de feiten in verminderde mate aan haar zijn toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies van de psycholoog over en houdt daar bij de strafoplegging rekening mee.
Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis ruim zes maanden opgenomen is geweest op de Forensisch Psychiatrische Afdeling ‘de Mare’ van de GGZ in Halsteren en daar een behandeling heeft ondergaan. Tevens slaat de rechtbank in dit verband acht op het reclasseringsadvies van
6 juli 2020, waaruit volgt dat verdachte zich tijdens het schorsingstoezicht meewerkend heeft opgesteld. Volgens de reclassering is tijdens dit toezicht geen sprake geweest van alcoholgebruik en zijn er geen meldingen geweest van huiselijk geweld. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld tot laag, waarbij het vooral van belang wordt geacht dat verdachte door middel van medicatie en met de steun van haar echtgenoot abstinent blijft van alcohol. Bij veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, zodat verdachte haar behandeling in een ambulante setting kan voortzetten.
Aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten 4, 5 en 6 en de officier van justitie bij haar eis is uitgegaan van een veroordeling voor deze feiten, zal de rechtbank aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank het niet passend of geboden om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de dagen die zij in voorarrest heeft doorgebracht in verband met onderhavige zaak. Verdachte heeft in totaal 4 dagen in voorarrest gezeten. Daarnaast is een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, te weten van 116 dagen. Met die voorwaardelijke straf wordt geprobeerd te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal aan verdachte daarom opleggen een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en medewerking aan middelencontrole.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het voorwerp bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit 1 is aangetroffen, terwijl het dient tot het begaan van soortgelijke feiten. Verder behoort het voorwerp aan verdachte toe en is het van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 45, 57, 180, 266, 267, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 4, 5 primair en subsidiair, en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf
begaat tegen haar levensgezel
Feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 3:wederspannigheid
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafopleging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4818 CJ Breda en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen door De Kering of een soortgelijke forensische zorgaanbieder, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgaanbieder aan te geven, welke behandeling zo snel mogelijk zal starten en de gehele proeftijd zal duren of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelverantwoordelijken nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelverantwoordelijken nodig vindt.
* dat verdachte ten behoeve van de controle op het gebruik van alcohol zal meewerken aan middelencontrole, waarbij de reclassering ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek als methoden voor de controle kan gebruiken en de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze straf in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
1. STK Mes (G2061021) (Omschrijving: Bruin handvat van ho, merk: Chop&Grill).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. W. Anker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 augustus 2020.
Mr. H.E. Goedegebuur is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
primair
zij op of omstreeks 14 juli 2019 te Sint Philipsland, gemeente Tholen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (zijnde haar partner) opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in de arm en/of het been, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 14 juli 2019 te Sint Philipsland, gemeente Tholen [slachtoffer 1] (zijnde haar partner) heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in de arm en/of in het been, althans in het lichaam te steken;
2.
zij op of omstreeks 14 juli 2019 te Sint Philipsland, gemeente Tholen opzettelijk
een ambtenaar,te weten [slachtoffer 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: 'kuthoer' en/of 'jij bent een kuthoer',
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
zij op of omstreeks 14 juli 2019 te Sint Philipsland, gemeente Tholen, toen (een) aldaar dienstdoende en in uniform geklede ambtenaren/ambtenaar van politie Zeeland West Brabant ( [slachtoffer 2] en/of [verbalisant 2] ) haar, verdachte, op verdenking van het overtreden van artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen en/althans vast had(den), teneinde hem ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie ten spoedigste over te brengen naar het politiebureau te plaats, zich met geweld tegen (een van) bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner/zijner bediening, heeft verzet door te schoppen en/of te duwen en/of met de armen te zwaaien en/of opzettelijk gewelddadig in een andere/tegenovergestelde richting te trekken en/of te rukken en/of te duwen dan die waarin/waarheen die ambtenaren/ambtenaar hem,
verdachte, trachtte(n) te brengen/geleiden;
4.
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Bergen op Zoom [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (allen werkzaam op [ziekenhuis] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met
brandstichting, door die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "ik steek het in de fik" terwijl ze een aansteker bij het meubilair
hield en/of aanstak en/of "ik steek deze naald in je hals" en/of "ik steek je neer" en/of "ik maak je kapot" terwijl ze een naald in de hand hield, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
primair
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (werkzaam als beveiliger in [ziekenhuis] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerder malen, althans eenmaal met kracht met een stoel heeft gegooid en/of geslingerd en/of geslagen in de richting van het hoofd en/of tegen de arm/hand van die [slachtoffer 3] voornoemd en/of vervolgens/daarbij (met) een sleutelbos tegen/in het gezicht/hoofd en/of hand/arm, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] voornoemd heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Bergen op Zoom [slachtoffer 3] (werkzaam als beveiliger in [ziekenhuis] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal met een stoel (met kracht) in de richting van het hoofd en/of tegen de arm/hand heeft geslagen en/of vervolgens/daarbij (met) een sleutelbos in/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm/hand, althans het lichaam heeft gegooid;
6.
zij op of omstreeks 21 augustus 2019 te Bergen op Zoom [slachtoffer 5] (werkzaam als verpleger op PAAZ afdeling [ziekenhuis] ) heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal met kracht tegen de be(e)n(en) te schoppen.

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2019167677 van Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District De Markiezaten, Basisteam Bergen op Zoom, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 t/m 47.
Feit 1 primair
1. Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina’s 26 en 27. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik doe aangifte van poging doodslag en/of mishandeling gepleegd op zondag 14 juli
2019 omstreeks 23.20 uur gepleegd door mijn vrouw [verdachte] . Op een gegeven moment kwam ze met een mes op mij afgelopen. Vervolgens stak ze mij in mijn rechterbovenbeen.
2. De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 30 juli 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven, in:
We hadden de hele dag al ruzie. Hij lag op bed en wilde mij niet toelaten in bed. Hij stak zijn been uit om mij de toegang te blokkeren. Toen heb ik een mes gepakt, ben ik naar het bed toegelopen en heb ik hem gestoken. Ik heb hem in zijn been gestoken. Het was een vleesmes met karteltjes eraan.
3. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , pagina’s 16 en 17. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op zondag 14 juli 2019 omstreeks 23.23 uur kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres] te Sint-Philipsland. [slachtoffer 1] liet de wond op zijn rechterbovenbeen zien. Ik zag dat de wond op zijn bovenbeen dichtbij zijn lies zat.
Feit 2
1. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] , pagina’s 14 en 15. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 14 juli om 23.23 uur kregen mijn collega en ik een melding om te gaan naar het adres [adres] te Sint Philipsland. Wij kwamen ter plaatse. [verdachte] keek mij indringend aan en riep dat ik een kuthoer was. Toen keek ze me nogmaals indringend aan en ik hoorde dat ze zei 'jij bent een kuthoer!'. Ik zag dat mijn collega's om mij heen stonden. Ik voel mij door deze beledigingen in mijn eer en goede naam aangetast.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , pagina’s 18 en 19. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op zondag 14 juli 2019 om 23.23 uur ontvingen wij een melding om naar [adres] in Sint Philipsland te gaan. Wij kwamen ter plaatse. Ik hoorde dat [verdachte] tegen verbalisant [slachtoffer 2] zei: "Je bent een kutwijf jij. Kutwijf!"
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 30 juli 2020;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 2] , pagina’s 14 en 15;
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , pagina’s 18 en 19.