In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vanwege alcoholmisbruik, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het CBR had op 6 juli 2020 besloten dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig zou worden verklaard per 13 juli 2020, omdat hij niet geschikt werd geacht om te rijden. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft, maar dat het CBR op goede gronden heeft besloten tot ongeldigverklaring van het rijbewijs. De rechter heeft de relevante regelgeving en de rapporten van de psychiaters in overweging genomen. De rapporten gaven aan dat verzoeker alcoholmisbruik vertoonde, wat hem ongeschikt maakte om te rijden. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij onterecht is behandeld door de politie en het CBR, maar deze stellingen zijn niet onderbouwd en hebben geen invloed op de beslissing van het CBR.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.