ECLI:NL:RBZWB:2020:3742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_5804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in AOW-zaak

Op 11 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. de Kaste, had op 30 maart 2020 beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van de Svb, dat dateerde van 18 februari 2020. Dit besluit verklaarde de bezwaren van de eiser tegen eerdere besluiten van 19 augustus 2019, waarbij zijn AOW-uitkering was herzien en teruggevorderd, niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van de eiser niet tijdig het verschuldigde griffierecht heeft betaald, ondanks een betalingsherinnering die op 8 mei 2020 was verzonden. De rechtbank had de gemachtigde erop gewezen dat het griffierecht binnen vier weken na de herinnering moest worden betaald, anders zou het beroep niet-ontvankelijk verklaard worden. Aangezien de betaling uitbleef, heeft de rechtbank besloten het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en het niet op zitting te behandelen.

De uitspraak is gedaan door rechter mr. P.H.J.G. Römers, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Sebel, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor partijen en belanghebbenden, met een termijn van zes weken voor het indienen van een verzetschrift, te rekenen vanaf de dag na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5804 AOW

uitspraak van 11 augustus 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. G.J. de Kaste,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder.

Procesverloop

Gemachtigde van eiser heeft op 30 maart 2020 namens eiser beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de Svb van 18 februari 2020. Met dat besluit zijn eisers bezwaren tegen de besluiten van 19 augustus 2019, waarbij zijn uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) is herzien en teruggevorderd, niet-ontvankelijk verklaard.

Overwegingen

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om griffierecht te betalen. Gemachtigde van eiser is ook schriftelijk gewezen op deze verplichting. Na dit verzoek is echter geen betaling ontvangen. De rechtbank heeft daarom op 8 mei 2020 aan gemachtigde van eiser een aangetekende betalingsherinnering gestuurd. Daarin heeft de rechtbank meegedeeld dat het griffierecht nog niet is ontvangen en dat dat alsnog binnen
4 weken moet zijn overgemaakt, met de waarschuwing dat als het griffierecht niet op tijd wordt overgemaakt het risico bestaat dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het griffierecht niet binnen 4 weken na 8 mei 2020 is ontvangen. Zij zal het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en niet op een zitting behandelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 11 augustus en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
WETTELIJK KADER
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.