Op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, die een bijstandsuitkering aanvroeg, in beroep ging tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om haar een uitkering toe te kennen. De aanvraag was afgewezen op basis van de stelling dat de AIO-aanvulling van haar partner een voorliggende voorziening was. Verzoekster had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was beëindigd na de toekenning van de AIO-aanvulling aan haar partner. Na een periode van verblijf in Hongarije keerde verzoekster terug naar Nederland en vroeg zij opnieuw bijstand aan. Het college weigerde deze aanvraag, omdat verzoekster niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd en niet had aangetoond dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar partner.
Tijdens de zitting op 3 augustus 2020 werd duidelijk dat verzoekster in financiële problemen verkeerde, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat het college inmiddels een voorschot had verstrekt op de bijstandsuitkering en de beslissing op de nieuwe aanvraag van verzoekster binnen drie weken werd verwacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen acute financiële noodsituatie was die een voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. T.B. Both, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.