ECLI:NL:RBZWB:2020:3728

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 20_7324 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijziging studiefinanciering

Op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende te [woonplaats], een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit besluit, genomen op 28 mei 2020, betrof de wijziging van de studiefinanciering van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om geen zitting te houden, omdat de spoedeisendheid van het verzoek niet voldoende was onderbouwd.

Verzoeker heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij na aftrek van de verschuldigde bedragen door DUO nog een bedrag van € 262,59 ontvangt, naast een zorgtoeslag van € 104,--, wat zijn totale inkomsten op € 366,59 brengt. Hij heeft echter niet aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeert die het noodzakelijk maakt om de uitkomst van de bezwaarprocedure niet af te wachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vaste lasten van verzoeker € 201,37 bedragen en dat de overige kosten variabel zijn. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat verzoeker in een situatie verkeert die onmiddellijke actie vereist.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen reden voor was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen (hoger) beroep mogelijk tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7324 WSFBSF VV

uitspraak van 11 augustus 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , wonende te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 mei 2020 (bestreden besluit) van de minister inzake, voor zover hier van belang, de wijziging van zijn studiefinanciering.
Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. De griffier heeft bij brief van 7 juli 2020 aan verzoeker gevraagd het spoedeisend belang te onderbouwen. Bij brief van 13 juli 2020 heeft verzoeker een overzicht van zijn kosten gegeven. Bij dit overzicht waren echter geen bewijsstukken van kosten en inkomsten overgelegd. De griffier heeft daarom op 22 juli 2020 telefonisch verzocht om het spoedeisend belang nader toe te lichten. Bij brief van 30 juli 2020 heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven.
3. Uit de stukken blijkt dat verzoeker na aftrek door DUO van de verschuldigde
€ 129,77 maandelijks nog een bedrag van DUO ontvangt van € 262,59. Verder ontvangt eiser een maandelijkse zorgtoeslag van € 104,--. In totaal is dit een bedrag aan inkomsten van € 366,59. Uit de gegeven toelichtingen op het spoedeisend belang blijkt dat verzoeker nu nog geen collegegeld hoeft te betalen en dat zijn vaste lasten aan derden (telefoon, zorgkosten, scoooterverzekering en netflix) € 201,37 zijn. De overige kosten zijn variabel of kosten die hij aan zijn opa moet betalen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de gegeven toelichtingen onvoldoende blijkt dat er sprake is van een financiële noodsituatie waardoor verzoeker de uitkomst van de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten. Dat verzoeker mogelijk een schuld bij zijn opa opbouwt, maakt dit niet anders. Niet gesteld (en voor de voorzieningenrechter ook niet aannemelijk) is dat de opa tijdens de bezwaarprocedure invorderingsacties richting verzoeker zal gaan instellen.
Omdat onvoldoende is gebleken van een spoedeisend belang zal het verzoek worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 11 augustus 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier* voorzieningenrechter
* de griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.