ECLI:NL:RBZWB:2020:3684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
02-820430-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Linden
  • A. van Kralingen
  • J. Koelewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot aanranding in bushokje door verdachte met verstandelijke beperkingen

Op 7 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot aanranding. De zaak vond plaats op 9 maart 2018 bij een bushalte in Etten-Leur, waar de verdachte, die verstandelijke beperkingen heeft, de aangeefster in een bushokje heeft benaderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster in de hoek van het bushokje heeft gedreven, zijn geslachtsdeel heeft getoond en geprobeerd heeft haar broek naar beneden te trekken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaring van de verdachte inconsistent was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot verkrachting, maar de poging tot aanranding is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verstandelijke beperking van de verdachte en de impact van het delict op de aangeefster. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820430-18
vonnis van de meervoudige kamer van 7 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende [adres]
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juli 2020 waarbij de officier van justitie mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting dan wel een poging tot aanranding danwel schennis van de eerbaarheid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de poging tot verkrachting, omdat uit het bewijs niet naar voren komt dat verdachte het lichaam van [slachtoffer] seksueel wilde binnendringen. Wel acht zij de poging tot aanranding wettig en overtuigend bewezen, omdat voldoende uit het bewijs naar voren komt dat verdachte [slachtoffer] op intieme plaatsen heeft willen aanraken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot verkrachting. Hij dient echter ook van de poging tot aanranding te worden vrijgesproken. Verdachte heeft zijn geslachtsdeel niet uit zijn broek gehaald. Ook heeft hij niet geprobeerd om de broek van [slachtoffer] naar beneden te trekken. De getuige heeft deze handelingen immers ook niet gezien, terwijl zij deze wel had moeten kunnen zien. Het aangetroffen DNA is niet veelzeggend, omdat onbekend is waar dit op de broek is aangetroffen en dit ook in een onbewaakt moment of beweging op de broek terecht kan zijn gekomen. Het is ook onbekend wat voor lichaamsmateriaal het was. Het kan ook speeksel zijn geweest, dat op de broek kan zijn gekomen tijdens de korte worsteling. Daardoor is er naar de uiterlijke verschijningsvorm geen sprake van handelingen gericht op een aanranding. Gelet op het feit dat niet is komen vast te staan dat verdachte zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald, kan ook het meer subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend worden bewezen en dient verdachte ook van de schennis van de eerbaarheid te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Primair: Poging tot verkrachting
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van de poging tot verkrachting. Het dossier bevat immers geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte bij [slachtoffer] op enigerlei wijze seksueel haar lichaam heeft willen binnendringen. De rechtbank spreekt verdachte hiervan dan ook vrij.
Subsidiair: Poging tot aanranding
Ten aanzien van de poging tot aanranding stelt de rechtbank op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen vast dat aangeefster en verdachte beiden op 9 maart 2018 omstreeks 16.37 uur bij de bushalte Voorsteven te Etten-Leur zijn geweest. Hun verklaringen over wat daar is voorgevallen komen echter niet met elkaar overeen. Zo verklaart aangeefster dat op het moment dat zij van het bankje opstond verdachte haar in de hoek van het bushokje dreef, zijn penis uit zijn broek haalde en haar broek naar beneden probeerde te trekken, maar verdachte ontkent dit alles.
De vraag die de rechtbank aldus moet beoordelen is welke verklaring geloofwaardig moet worden geacht, die van aangeefster of die van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is dat de verklaring van aangeefster. Zij heeft immers een authentieke en consistente verklaring afgelegd waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om daaraan te twijfelen. Ze heeft vanaf het eerste moment verklaard dat verdachte zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en heeft geprobeerd haar broek naar beneden te trekken. Meteen na het incident heeft ze haar moeder gebeld, waarin ze dit heeft gezegd. Aangeefster huilde daarbij en was overstuur. In haar latere verklaringen heeft ze dit telkens herhaald.
Daar staat tegenover de verklaring van verdachte die zich vrijwel alles van die dag kan herinneren, inclusief het feit dat hij zich in het bushokje bevond en contact had met aangeefster maar niet van het bewuste moment waarin hij zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde dan wel zich beroept op zijn zwijgrecht.
De verklaring van aangeefster wordt bovendien op onderdelen ondersteund door getuige [getuige] die op datzelfde moment aan de overkant bij de bushalte stond met haar dochter. Deze getuige heeft verklaard dat zij zag dat verdachte al om zich heen keek toen hij aan kwam lopen en dat hij even later aangeefster heeft vastgepakt en tegen de wand van het bushokje heeft geduwd. Weliswaar heeft de getuige niets verklaard over het laten zien van de penis aan aangeefster en het proberen naar beneden te trekken van haar broek maar de getuige verklaart ook dat zij door de schrik op het moment van het vastpakken al wegrende waardoor zij niet alles heeft kunnen zien wat er in het bushokje is gebeurd.
Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster dat verdachte haar broek aan de voorzijde bij de broeksband heeft vastgepakt en een stukje omlaag heeft getrokken zijn de binnen- en buitenzijde van de voorkant van de broek bemonsterd. Daarbij is in het monster van de buitenzijde van de broek DNA van verdachte aangetroffen. Dat past bij de verklaring van aangeefster.
Dat het volgens de verdediging daarbij enkel zou gaan om een prominente hoeveelheid aangetroffen DNA van aangeefster volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het NFI-rapport. De aanname in het NFI-rapport dat aangeefster één van de drie donoren van de prominente hoeveelheid aangetroffen DNA rechtvaardigt die conclusie immers niet.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank niet dat de hoeveelheid DNA in een onbewaakt moment/beweging op de voorzijde van de broek van verdachte terecht zou kunnen zijn gekomen. Dat het soort DNA niet is onderzocht en het bijvoorbeeld ook speeksel zou kunnen zijn, is naar het oordeel van de rechtbank een niet onderbouwde stelling die reeds daarom moet worden verworpen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot aanranding van aangeefster zoals hierna bewezenverklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 maart 2018 te Etten-Leur, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en andere feitelijkheden, [slachtoffer] te dwingen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen/betastingen op/aan/van haar (onder)lichaam, onverhoeds vlak voor die [slachtoffer] is gaan en blijven staan en zijn, verdachtes, penis uit zijn broek heeft gehaald en vervolgens heeft vastgehouden en die [slachtoffer] in de hoek van een bushokje heeft gedreven en de broek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en deze deels naar beneden heeft gedaan en (daarbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht en voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uur te vervangen door 25 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij GGZ NWB. Zij heeft daarbij de gevolgen van het slachtoffer als ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen. Gelet op het feit dat verdachte totaal geen inzicht heeft in zijn eigen strafbare gedrag acht de officier van justitie hulpverlening het meest belangrijk voor de strafmaat
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte aan hem een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Dit wel met een proeftijd van twee in plaats van drie jaar en geen dadelijke uitvoerbaarheid, omdat niet is onderbouwd waarom de behandeling minstens twee jaar in beslag zou nemen en verdachte sinds het feit niet meer met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts verzoekt de verdediging dat de rechtbank rekening houdt met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot aanranding van [slachtoffer] door haar in de hoek van een bushokje te drijven, daarbij zijn penis uit zijn broek te halen en vervolgens te proberen de broek van [slachtoffer] naar beneden te trekken. Verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog lange tijd lijden onder de psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] die zij ter terechtzitting heeft voorgelezen. Daarin geeft zij onder meer aan niet langer zorgeloos door het leven te gaan en angstig te zijn voor mannen in het algemeen en voor plaatsen waar zij niet goed weg kan komen. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Dat volgt ook uit de getuigenverklaring van [getuige] die uit angst voor wat zij zag gebeuren aan de overkant van de straat reeds met haar dochter weg liep bij de bushalte waar zij stond, aan de andere kant van de weg. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft enkel zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Bij de strafmaat houdt de rechtbank ermee rekening dat verdachte twee dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook heeft zij acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het psychologisch rapport van 11 mei 2020 dat over verdachte is opgemaakt door GZ-psycholoog D. Martens-Knevel. Hierin komt onder meer naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een verstandelijke beperking (matig), die ten tijde van het bewezen verklaarde ook aanwezig was. Om een stoornis in het autisme spectrum te kunnen vaststellen is, hoewel er aanwijzingen voor een dergelijke stoornis zijn, thans onvoldoende informatie aanwezig. Die diagnose wordt uitgesteld. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. Door de verstandelijke beperking heeft verdachte weinig inzicht in zijn gedrag en weinig zicht op de gevolgen daarvan. Hij heeft zeer beperkte vaardigheden in het sociale contact en ook zijn emotieregulatie en copingvaardigheden schieten tekort. Hoewel de psycholoog geen conclusie trekt over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte vanwege zijn ontkennende houding, is de rechtbank op grond van deze informatie van oordeel dat verdachte niet als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Bij de strafmaat gaat zij dan ook uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapporten van 17 augustus 2019 en 2 juli 2020. Hierin komt onder meer naar voren dat ondanks de thans aanwezige beschermende factoren zoals een vaste daginvulling en ondersteunende omgeving er toch zorgelijke signalen zijn. Deze signalen komen onder andere voort uit de onkunde van verdachte in sociale situaties waarbij het verdachte lijkt te ontbreken aan sociale voelsprieten waardoor hij een contact met een vrouw niet op juiste waarde kan inschatten. Ook ontbreekt het hem aan (seksuele) ervaringen in relaties en zijn seksuele behoeften nauwelijks met hem bespreekbaar waardoor het de vraag is in hoeverre hij deze heeft ontwikkeld, hij invloed hierop heeft en hij deze herkent. De verstandelijke beperking van verdachte zorgt bovendien voor overvraging en mogelijk is er sprake van psychische problematiek. Door het ontbreken aan copingsvaardigheden en de bagatelliserende en gesloten houding zorgen ervoor dat de reclassering de indruk heeft dat problemen zowel door de ouders als verdachte zelf worden onderschat. Het recidiverisico wordt hierdoor ingeschat als matig tot hoog. Hoewel er momenteel sprake lijkt van het nodige schrikeffect, kan onvoldoende worden ingeschat of dit een blijvende preventieve werking heeft. Geadviseerd wordt dan ook aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling Seks en grenzen door GGZ NWB met een proeftijd van drie jaar. Dit laatste omdat de behandeling twee jaar in beslag neemt en het toezicht daarna nodig is als controlemiddel. Daarnaast wordt de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Op grond van de hiervoor aangehaalde problematiek ziet ook de rechtbank de noodzaak van hulpverlening van verdachte. Voor wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn van berechting met ruim drie maanden laat de rechtbank het bij de enkele constatering daarvan. Zij legt aldus aan verdachte op een taakstraf op van 50 uur, te vervangen door 25 dagen hechtenis. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden teneinde de ernst van het feit te benadrukken, verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en om een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk te maken. Zij legt daarbij als bijzondere voorwaarden aan verdachte op een meldplicht bij de reclassering en de ambulante behandeling, te weten Seks en grenzen, door GGZ WNB. Gelet op de tijd die de behandeling in beslag zal nemen, namelijk twee jaar en de noodzaak om verdachte daarna te monitoren, zodat kan worden gecontroleerd of de behandeling effect heeft gehad, legt de rechtbank een proeftijd van drie jaar op.
Tot slot acht de rechtbank het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden aangewezen en noodzakelijk. Dit omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Dat laatste vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de problematiek van verdachte alsmede de mutatie uit 2016 waarbij het ging om een soortgelijk feit.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.962,60 bestaande uit een bedrag van € 562,60 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.400,- wegens immateriële schade.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk nu de vordering rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit en vordert voorts dat deze in zijn geheel wordt toegewezen. De officier vordert tevens de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
Materiële schade
De verdediging heeft met betrekking tot de materiele schade verweer gevoerd ten aanzien van de opgevoerde post van pijnstilling. Dit verweer houdt in dat deze pijnstilling pas na anderhalve maand na het voorval is voorgeschreven waardoor een andere oorzaak hiervoor niet valt uit te sluiten. De rechtbank overweegt hierover dat uit het schade-onderbouwings-formulier volgt dat [slachtoffer] als gevolg van het voorval pijn had aan haar arm en eerst is geprobeerd deze te dempen met paracetamol en ibuprofen. Dit bleek echter onvoldoende te helpen waardoor de huisarts Diclofenac heeft voorgeschreven. [slachtoffer] heeft dit ter zitting bevestigd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat naast de overige opgevoerde posten, ook de post pijnstilling een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Over de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat dit tot een bedrag van € 1.000,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige wijst zij de vordering af.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen en zal ook de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Breda op het adres Langendijk 34 te Breda zal melden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo vaak als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich voldoende openstelt voor en meewerkt aan diagnostisch behandelen door GGZ-NWB of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.562,60, waarvan € 562,60 ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.562,60 te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Linden, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Koelewijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 augustus 2020.
Mr. Koelewijn is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Etten-Leur, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door (onverhoeds)(vlak) voor die [slachtoffer] te gaan staan en/of te blijven staan en/of zijn, verdachtes, penis uit zijn broek te halen en/of (vervolgens) vast te houden en/of die [slachtoffer] in de hoek van het bushokje te
duwen en/of drijven en/of de rand van de broek en/of (onder)broek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of (deels) naar beneden te doen en/of te schuiven en/of te trekken en/of (daarbij) misbruik te maken van zijn fysieke overwicht en voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Etten-Leur, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen/betastingen op/aan/van haar (onder)lichaam, (onverhoeds) (vlak) voor die [slachtoffer] is gaan en/of blijven staan en/of zijn, verdachtes, penis uit zijn broek heeft gehaald en/of (vervolgens) heeft vastgehouden en/of die [slachtoffer] in de hoek van een bushokje heeft gedreven en/of geduwd en/of de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft vastgepakt
en/of deze (deels) naar beneden heeft gedaan en/of geschoven en/of getrokken en/of (daarbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht en voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 246 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 maart 2018 te Etten-Leur, in elk geval in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in/bij een bushalte (Voorsteven) aan de Rijsdijk, door zijn, verdachtes, ontblote penis/geslachtsdeel te tonen en/of vast te houden;
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal en het aanvullend eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2018055627 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 175.
1.1
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 65 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik liep op 9 maart 2018 terug naar de bushalte Voorsteven te Etten-Leur. Ik ging op het bankje zitten en rookte een sigaret. Ik zag links vanaf het veld een meneer aan komen lopen. Die ging bij het bushokje staan. Ik vroeg aan hem of hij op het bankje wilde zitten. Ik hoorde hem heel zacht 'ja' zeggen. Ik deed mijn tas weg, zodat hij kon zitten. Ik zag dat hij niet ging zitten. Hij kwam steeds dichter bij mij staan. Ik vond het al raar en heb mijn moeder geappt over deze man. Ik ben gaan staan, omdat ik het niet vertrouwde. Ik wilde weglopen omdat de bus toch zo kwam. Hij dreef mij in het hoekje van het bushokje zodat ik niet meer weg kon. Hij haalde zijn leuter uit zijn broek. Met zijn hand is hij bij mijn broek geweest. Hij probeerde mijn broek naar beneden te krijgen. Hij is bijna niet naar beneden getrokken. Misschien maar een klein stukje. Dat weet ik niet meer. Ik zag aan de overkant mensen staan dus ik ben heel hard gaan schreeuwen. Ik zag dat de mensen vervolgens op stonden en weg liepen. Ik heb me verweerd. Ik pakte hem met beide handen bij zijn bovenarmen vast om hem weg te duwen. Daarbij heb ik mijn linker bovenarm bezeerd. Hij was vele malen groter, breder en zwaarder dan ik. Doordat ik schreeuwde is de man waarschijnlijk weggelopen. Hij stapte in zijn auto en reed weg. Toen de man bij me wegliep heb ik meteen mijn moeder gebeld.
Ik stond op omdat hij steeds dichterbij kwam. Ik dacht als ik blijf zitten ben ik gewoon zwak. Ik stond op en hij liep gelijk naar mij en ging voor mij staan. Hij blokkeerde de uitgang van het hokje. Hij had zijn pik uit zijn broek gehaald. Ik heb hem gelijk op afstand proberen te duwen. Ik deed dit met al mijn kracht
Ik weet dat hij bij mijn broek aan de voorkant heeft vastgepakt en hij probeerde deze open of omlaag te trekken. Hij pakte mijn broeksband aan de voorzijde met zijn hele hand vast.
1.2
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 80 en 81 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 9 maart 2018 belde aangeefster [slachtoffer] naar haar moeder [naam] . [slachtoffer] belde haar moeder nadat ze was lastiggevallen in een bushokje te Etten- Leur door een onbekende man. De moeder van de aangeefster had dit gesprek opgenomen. De moeder van de aangeefster had dit gesprek overhandigd aan de politie ten behoeve van het onderzoek van haar dochter. Ik, verbalisant [verbalisant] werkte dit gesprek van 9 maart 2018 uit:
G: [slachtoffer]
M: Moeder [slachtoffer]
O: Opmerking verbalisant
O: Meisje huilt
M: Wat is er?
G: Hij heeft... (overstaanbaar) te verkrachten...
M: Wat?
O: Meisje huilt
G: Mijn armen doen zo pijn. Ik heb hem weggeduwd.
M: [slachtoffer] waar ben je?
O: Ondertussen huilt het meisje
M: [slachtoffer] rustig.
G: (onverstaanbaar) aaauuuu...
M: [slachtoffer] haal eens even adem. [slachtoffer] doe eens rustig.
G: Au... (huilt)
(…)
G: Voorsteven. En die vent... aaauu mijn arm mama...Hij trekt zijn lul uit zijn broek en wilt die bij mij naar beneden doen. Ik wil de politie bellen.
1.3
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 82 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tussen 16:30 uur en 16:45 uur kwam er een manspersoon aanrijden met een zwarte auto. Ik weet niet meer vanuit welke kant hij kwam. Er zat maar 1 iemand in de auto. Ik kan de auto als volgt omschrijven: Zwarte nieuwe kleine auto.
De man parkeerde zijn voertuig aan onze zijde op het braakliggende terrein.
Ik zag dat in de bushalte tegenover ons een meisje zat. Ik zag dat de manspersoon
welke ik zojuist omschreven heb op een gegeven moment uitstapte en de weg overstak naar het meisje. Ik weet niet of de motor draaide, terwijl hij geparkeerd stond. Ik vond het nog wel vreemd dat de auto daar ging staan want dat is geen parkeerplaats. Tijdens het oversteken zag ik dat hij meerdere malen achter zich om keek. Hij liep heel rustig en met kleine stappen richting de bushalte.
Het meisje in het bushokje zat voorovergebogen op haar telefoon te kijken op het
bankje. Zij had ook oortjes in. Ik zag dat de man naast haar ging staan. Mogelijk
dacht het meisje dat hij wilde zitten, want ze keek naar hem en zette toen haar tas op
de grond. De man ging naast haar staan met zijn handen in zijn zakken. Vervolgens zei hij wat tegen het meisje waarop het meisje opstond. Ik heb niet gehoord wat hij precies zei. Hij pakte haar vast bij haar armen en duwde haar tegen de wand van het bushokje aan. Dit betrof de linkerwand van het bushokje vanaf de weg gezien. Ik hoorde dat het meisje schreeuwde en zag dat ze hem trapte. Ik zag dat de man richting onze kant keek. Ik hoorde dat het meisje riep: Help help. Dit riep ze terwijl hij naar ons keek. Hij leek te bedenken wat hij nou moest doen. Ik zag dat de man vervolgens terugliep naar zijn auto.
1.4
Het proces-verbaal biologisch vooronderzoek, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In verband met een aanranding te Etten-Leur op 9 maart 2018 te 16:37 uur werd op
verzoek van de Eenheid Zeeland-West-Brabant tussen 10 september 2018 te 03:23 uur en 10 september 2018 te 09:15 uur door mij, als forensisch onderzoeker, een onderzoek verricht naar biologische sporen aan onderstaande sporendragers.
Tijdens het ingestelde onderzoek aan dit kleding (overige) werd door mij het
navolgende bevonden en waargenomen:
Het betrof hier een zwarte trainingspakbroek van het merk "Nike" en het type "Drifit". De buitenzijde en binnenzijde van de voorkant van deze broek werden door mij met behulp van een stub bemonsterd op humaan DNA-houdend celmateriaal. Deze bemonsteringen werden door mij veiliggesteld en respectievelijk gewaarmerkt met het SIN:AALP3662NL en het SIN:AALP3663NL. Deze bemonsteringen werden separaat verpakt in een afgesloten en verzegelde envelop.
Goednummer PL2000-2018055627-116429
SIN AALP3662NL
Buitenzijde voorkant trainingsbroek
1.5
Het geschrift zijnde het rapport van het NFI van 2 november 2018 opgenomen in het aanvullend dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
DNA-onderzoek:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AALP3662NL#01 (buitenzijde voorkant trainingsbroek)
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van het referentiemateriaal van slachtoffer [initialen] [slachtoffer] en verdachte [verdachte] zijn
DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn betrokken bij het vergelijkend
DNA-onderzoek.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN Beschrijving DNA-profiel DNA kan afkomstig zijn van:
AALP3662NL#01 DNA-hoofdprofiel van slachtoffer [slachtoffer] ,
(buitenzijde voorkant minimaal drie personen verdachte [verdachte] , 1 onbekende
personen persoon
trainingsbroek)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek:
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader 'Bewijskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek') van de overeenkomst tussen het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RASD3925NL en DNA-mengprofiel AALP3662NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AALP3662NL#01 bevat een prominente hoeveelheid DNA-van drie
personen.
  • slachtoffer [slachtoffer] is één van de donoren van de prominente hoeveelheid DNA in bemonstering AALP3662NL#01;
  • de personen die een prominente hoeveelheid DNA hebben bijgedragen aan dit mengsel zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering AALP3662NL#01 bevat een prominente hoeveelheid DNA van het slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en één
willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering AALP3662Nl#01 bevat een prominente hoeveelheid DNA
van het slachtoffer [slachtoffer] en twee willekeurige onbekende
personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALP3662NL#01 is meer dan 1 miljard keer
waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
1.6
De ter terechtzitting van 24 juli 2020 afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik ter plaatse ben geweest. Ik heb mijn auto, een Suzuki Swift, op een stuk zand geparkeerd. Daarna ben ik uitgestapt en naar het bushokje toe gelopen. Het meisje dat daar zat, zag er goed uit om naar te kijken. Het meisje begon te gillen, ik heb haar toen bij haar armen gepakt.