Op 6 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een gehuwd paar met de Nederlandse nationaliteit, een voorlopige voorziening vroegen. Hun aanvraag voor een Nederlands paspoort voor hun zoon, geboren op 27 mei 2020 in Tbilisi, Georgië, was door de minister van Buitenlandse Zaken buiten behandeling gelaten. De verzoekers stelden dat deze beslissing in strijd was met het recht en de beginselen van behoorlijk bestuur, en dat hun zoon recht had op een paspoort om naar Nederland te kunnen reizen voor medische zorg.
Tijdens de zitting op 30 juli 2020 werd duidelijk dat de minister de aanvraag had afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit van de zoon niet konden worden vastgesteld. Verzoekers voerden aan dat de vader zijn zoon had erkend en dat hij recht had op de Nederlandse nationaliteit. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien het gezin in een vreemd land verbleef zonder sociaal netwerk en dat de zoon medische zorg nodig had.
De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en droeg de minister op om binnen twee weken een nooddocument af te geven, zodat de zoon tijdelijk op Nederlands grondgebied kon verblijven. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.