In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Nederlander, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat zijn aanvraag voor een Nederlands paspoort voor zijn zoon, geboren uit hoogtechnologisch draagmoederschap in Oekraïne, buiten behandeling was gelaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister geen ruimte biedt voor een belangenafweging, ondanks de complexe situatie van de verzoeker en zijn zoon. De voorzieningenrechter heeft de belangen van het kind als eerste overweging genomen, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er een humanitaire noodzaak is voor de zoon om naar Nederland te reizen, gezien de omstandigheden waaronder hij zich bevindt en de zorg van de verzoeker over de gezondheid van zijn zoon. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de minister opgedragen om binnen twee weken een nooddocument af te geven, zodat de zoon tijdelijk op Nederlands grondgebied kan verblijven. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.