ECLI:NL:RBZWB:2020:3612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
C/02/369348 / JE RK 20-359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen in het kader van jeugdzorg en oudercommunicatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 juli 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind1] en [kind2]. De minderjarigen wonen bij hun moeder, die bijgestaan wordt door haar advocaat mr. J.J. Bronsveld, terwijl de vader, bijgestaan door mr. N. van Vliet, ook betrokken is in deze procedure. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds juli 2019 weer bij hun moeder wonen na een periode van uithuisplaatsing. De moeder heeft een stabiele thuissituatie gecreëerd, maar er zijn nog zorgen over de communicatie tussen de ouders en de betrokken jeugdzorgwerker. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen. De moeder heeft zich verzet tegen de verlenging, stellende dat er geen juridische grondslag meer is voor de ondertoezichtstelling, terwijl de vader de verlenging steunt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn en dat monitoring door de GI noodzakelijk is. De ondertoezichtstelling is verlengd van 1 augustus 2020 tot 1 februari 2021, met de beslissing dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
zaakgegevens : C/02/369348 / JE RK 20-359
datum uitspraak: 29 juli 2020

nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
betreffende

[minderjarige1] , geboren op [geboortedatum1] te Sittard-Geleen,

hierna te noemen [kind1] ,

[minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] te Tilburg,

hierna te noemen [kind2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Oosterhout, bijgestaan door mr. J.J. Bronsveld,

[de man] , hierna te noemen de vader,

wonende te Raamsdonksveer, bijgestaan door mr. N. van Vliet.

Het verdere procesverloop

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 23 maart 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI d.d. 7 juli 2020, ingekomen ter griffie op 8 juli 2020;
- het faxbericht van mr. Bronsveld d.d. 23 juli 2020;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Van Vliet d.d. 27 juli 2020.
Op 29 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [kind1] en [kind2] wordt uitgeoefend door de ouders.
De minderjarigen wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 30 april 2019 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020.
Laatstelijk is bij beschikking van 23 maart 2020 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 1 mei 2020 tot 1 augustus 2020.

Het nog aan de orde zijnde verzoek

De GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van negen maanden.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind1] en [kind2] , zijnde de periode van 1 augustus 2020 tot 1 februari 2021.

Het standpunt van de GI

Namens de GI is ter zitting, samengevat, ter nadere onderbouwing van het verzoek het volgende naar voren gebracht. Naar aanleiding van de verzoeken van de moeder betreffende het gezag en omgang, is de Raad een onderzoek gestart. De huidige jeugdzorgwerker is sinds maart 2020 belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De minderjarigen heeft zij een keer gezien. Met de vader is reeds kennis gemaakt, met de moeder nog niet. De moeder wilde dit niet, hoewel de noodzaak daarvan meermalen aan haar kenbaar is gemaakt. Kort voor de zitting zijn er contacten gelegd met de moeder en binnenkort gaan zij elkaar ontmoeten. In afwachting van de rapportage van de Raad wil de GI dat de ondertoezichtstelling voortduurt. Mede daarom wordt volhard in het resterende verzoek. Volgens de GI is het daarbij van belang dat met de moeder het gesprek wordt aangegaan om een plan te bespreken over onder meer de vraag hoe gedurende het onderzoek van de Raad de belangen van de minderjarigen het beste kunnen worden behartigd. Als het onderzoek van de Raad is afgerond dient er met de ouders te worden bekeken hoe de omgang vormgegeven gaat worden. Nu staan zij lijnrecht tegenover elkaar. Een neutraal persoon in de vorm van een jeugdzorgwerker is nog steeds nodig. De bestaande zorgen maken een toewijzing van het verzoek noodzakelijk.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is ter zitting, samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder stelt zich op het standpunt dat er geen juridische grondslag meer is die een verlenging van de ondertoezichtstelling rechtvaardigt. Bovendien heeft zij er moeite mee dat er nu sprake is van weer een opvolgende jeugdzorgwerker. Volgens de moeder zou zijn afgesproken dat indien de Raad aan het onderzoek zou beginnen, de ondertoezichtstelling zou worden beëindigd. Tot haar verbazing blijkt nu het tegendeel het geval. In de visie van de moeder is er op grond van de huidige opvoedsituatie geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen. Er is een uitstekende thuissituatie en op school gaat het met hen goed. De kinderrechter wordt verzocht het verzoek af te wijzen.
Door en namens de vader is ter zitting, samengevat, het volgende aangevoerd. Hoewel het verzoek dateert van enige tijd geleden, zijn de zorgen onverminderd aanwezig en dat maakt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn. Er is geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders en zij zijn niet in staat om samen afspraken te maken. Dit maakt dat er sprake is van een ‘vacuüm’ als de ondertoezichtstelling vervalt. De Raad is een onderzoek gestart. De vader is daarvoor nog niet benaderd. Momenteel is de vader afhankelijk van de jeugdzorgwerker als het gaat om het verkrijgen van informatie over de minderjarigen. De GI en de vader hebben geen zicht op de minderjarigen. Dat baart de vader zorgen. Enerzijds lijkt het goed met hen te gaan, maar anderzijds heeft de GI met hen nauwelijks contact. De vader kan zich vinden in de verlenging van de ondertoezichtstelling en verzoekt uitdrukkelijk tot toewijzing daarvan.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de minderjarigen nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling zijn onverminderd aanwezig. De kinderrechter neemt hierbij onder meer het volgende in aanmerking.
Door de kinderrechter wordt gezien dat door moeder een positieve lijn is ingezet. De minderjarigen wonen sinds juli 2019, na een periode uit huis geplaatst te zijn, weer bij haar. Met de moeder en haar nieuwe partner lijkt het nu goed te gaan. Zij hebben een stabiele thuissituatie voor de minderjarigen weten te creëren, wat door de hulpverlening wordt beaamd. De minderjarigen zijn gestart met de benodigde therapie en met hen lijkt het beter te gaan. De kinderrechter houdt er daarbij wel rekening mee dat de jeugdzorgwerker heeft verklaard dat zij de minderjarigen sinds haar aantreden in maart 2020 slechts één keer heeft zien. Met de vader heeft zij al kennis gemaakt. Dat is nog niet gelukt met de moeder, omdat zij daartoe tot voor kort niet bereid was. Inmiddels is er wel een afspraak voor een kennismaking gemaakt. Enige voorzichtigheid is dan ook geboden. De kinderrechter acht de door moeder ingezette positieve lijn nog pril, wat maakt dat monitoring door de GI over de in het verleden aangenomen zorgen passend is. Daarvoor is wel van belang dat de GI zicht krijgt op de actuele ontwikkelingen van de minderjarigen (vanaf maart 2020). Daarvoor is mede vereist dat de jeugdzorgwerker ook een goed contact heeft met de moeder.
Voorts is het nodig dat er wordt gewerkt aan verbetering van de oudercommunicatie. Met de GI maakt de kinderrechter zich zorgen over de perikelen die zich tussen de ouders afspelen. De communicatie tussen hen is geheel afwezig. Hoewel wordt gezien dat het beter met de minderjarigen gaat, ligt er nog een vraagstuk over hun contact met de vader. Dit is op dit moment nog niet van de grond gekomen. Voor wat betreft de omgang zal, na de rapportage van de Raad, worden beslist in de andere procedure bij de rechtbank. Ter zitting is gebleken dat de vader ten aanzien van de informatievoorziening over de minderjarigen afhankelijk is van de GI. De jeugdzorgwerker fungeert onder meer daarvoor als een intermediair. Indien de ondertoezichtstelling wegvalt, heeft de vader geen mogelijkheid om te vernemen hoe het met de minderjarigen gaat en dat baart de kinderrechter zorgen. De kinderrechter volgt de vader in zijn stelling dat er als het ware sprake is van een vacuüm indien de regie van de jeugdzorgwerker komt te vervallen. Immers, zolang er in de kwestie rondom het gezag en de omgang geen beschikking is gewezen, kan de vader enkel op de jeugdzorgwerker terugvallen.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat aan de voorwaarden van de ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind1] en [kind2] met ingang van 1 augustus 2020 tot 1 februari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.G. Vos als griffier op 29 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 augustus 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.