Op 4 augustus 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de eiser in beroep ging tegen een besluit van het UWV van 9 oktober 2018. Dit besluit betrof de hersteldverklaring van de eiser per 13 april 2018, waardoor zijn ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft besloten dat de eiser niet langer arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de medische rapportages van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) beoordeeld en geconcludeerd dat er geen structurele beperkingen waren die de eiser belemmerden in zijn werk als inpakmedewerker. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij niet in staat was om te werken door ziekte, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening had gehouden met de klachten van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.