ECLI:NL:RBZWB:2020:3568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid bezwaar huur- en zorgtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 september 2019, waarin zijn huur- en zorgtoeslag over het jaar 2018 definitief werd berekend. Eiser, bijgestaan door zijn vader, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 5 juli 2019, waarin zijn recht op huurtoeslag op € 0 en zorgtoeslag op € 769 werd vastgesteld, met terugvordering van respectievelijk € 3.503 en € 370. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt, waardoor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 31 juli 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5751 HUUR

uitspraak van 31 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. P.J.E.M. Nuiten,
en

de Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2019 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve berekening van zijn huur- en zorgtoeslag over het jaar 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vader, die ook zijn gemachtigde is. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door mr. H.A. Siertsema [vertegenwoordiger verweerder].

Overwegingen

1.
Feiten
Bij voorschotbeschikking van 28 december 2017 is aan eiser voor 2018 een voorschot zorgtoeslag verleend van € 1.139,00 en een voorschot huurtoeslag van € 3.708,00. Het geschatte toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2018 bedraagt € 6.919,00.
Op 23 maart 2018 heeft eiser zijn geschat toetsingsinkomen over 2018 gewijzigd naar € 16.908,00.
Bij voorschotbeschikking van 21 april 2018 is het voorschot huurtoeslag voor 2018 herzien naar € 3.418,00. Het voorschot zorgtoeslag is niet herzien. Het geschatte toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2018 bedraagt € 16.908,00.
Op 11 juli 2018 heeft eiser een huurverandering gemeld per 1 juli 2018.
Bij voorschotbeschikking van 21 augustus 2018 is het voorschot huurtoeslag voor 2018 herzien naar € 3.502,00. Het voorschot zorgtoeslag is niet herzien. Het geschatte toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2018 bedraagt € 16.908,00.
Op 29 mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een digitaal bericht van de inspecteur voor de inkomstenbelasting ontvangen dat het verzamelinkomen over het berekeningsjaar 2018 van eiser door de inspecteur definitief is vastgesteld op € 23.196,00.
Bij besluit van 5 juli 2019 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht op huurtoeslag van eiser over 2018 definitief vastgesteld op € 0 en het recht op zorgtoeslag van eiser over 2018 definitief vastgesteld op € 769,00. Voor de huurtoeslag wordt een bedrag van € 3.503 van eiser teruggevorderd. Voor de zorgtoeslag wordt een bedrag van € 370,00 van eiser teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen gaat daarbij uit van een toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2018 van eiser van € 23.196,00.
Bij brief, gedagtekend op 19 augustus 2019 en door de Belasting/Toeslagen ontvangen op 20 augustus 2019, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In bezwaar stelt eiser dat zijn toetsingsinkomen over het berekeningsjaar 2018 ten onrechte is vastgesteld op € 23.196,00. Eiser verzoekt zijn bezwaar gegrond te verklaren en de terugvordering te herroepen. Subsidiair verzoekt eiser de terugvordering kwijt te schelden of te matigen.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
2.
Ontvankelijkheid bezwaar
Aan de rechtbank ligt het bestreden besluit ter toetsing voor. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van eiser terecht ontvankelijk heeft geacht. Dit moet de rechtbank ambtshalve beoordelen.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedateerd op 5 juli 2019. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen onbetwist gesteld dat besluiten zowel digitaal als per post door haar worden verzonden op (uiterlijk) de dag waarop het besluit is gedateerd. Dit betekent dat het besluit op de wettelijke wijze aan eiser is bekend gemaakt.
Eiser betwist niet dat hij het primaire besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 6 juli 2019. Het bepaalde in de artikelen 6:8 en 6:9 van de Awb brengt dan mee dat 16 augustus 2019 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend. Het bezwaarschrift is gedateerd op 19 augustus 2019 en op 20 augustus 2019 door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen. Het bezwaarschrift is daarmee buiten de bezwaartermijn ingediend.
De bewaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij niet precies meer weet waarom het bezwaar niet binnen de zes wekentermijn is ingediend. Mogelijk is het wat langer blijven liggen om papieren te verzamelen en het bezwaarschrift samen met zijn vader op te stellen. Ook bleek dat het bezwaarschrift niet digitaal kon worden ingediend, maar dat dit per post moest gebeuren.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiser genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van eiser ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift wel in behandeling heeft genomen en heeft beoordeeld, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), is de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel niet afhankelijk van partijen, maar dient deze te worden beoordeeld aan de hand van de toepasselijke wettelijke bepalingen (ABRS 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3451).
3.
Conclusie
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, door het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit van 5 juli 2019, alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
4.
Proceskosten en griffierecht
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De bijstand die eiser van zijn vader/gemachtigde heeft gekregen merkt de rechtbank niet aan als beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 31 juli 2020 en openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.