ECLI:NL:RBZWB:2020:3566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6010
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft eiseres, een vrouw uit [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar bezwaar tegen de beëindiging van haar Ziektewetuitkering niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres had op 21 november 2019 digitaal beroep ingesteld tegen het UWV-besluit van 14 oktober 2019, dat haar bezwaar tegen de beëindiging van haar uitkering op 8 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in deze zaak.

Eiseres voerde aan dat zij door haar psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een GAF-score van 50 had, wat duidt op ernstige symptomen en beperkingen in sociaal functioneren. Eiseres verklaarde dat zij na de behandeling door de Intensive Home Treatment (IHT) weer in een diep gat was gevallen en geen aandacht had voor de bezwaartermijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, die zes weken bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet verschoonbaar was.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. De termijnoverschrijding was niet verschoonbaar, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank heeft de redenen die eiseres aanvoerde, zoals haar medische situatie en het ontbreken van een sociaal vangnet, niet als voldoende geacht om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6010 ZW

uitspraak van 30 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 november 2019 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 14 oktober 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2019 tot beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner [naam partner]. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 8 mei 2019 (primair besluit) heeft het UWV de Ziektewetuitkering van eiseres beëindigd per 9 juni 2019.
Op 31 juli 2019 heeft eiseres digitaal bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit van 14 oktober 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In beroep voert eiseres aan dat ze niet in staat was om bezwaar te maken gelet op de ernst van haar psychische belasting. De Intensive Home Treatment van de GGZ (verder te noemen: IHT) gaf eiseres een GAF-score van 50: ernstige symptomen of ernstige beperkingen in sociaal functioneren. Eiseres licht verder toe dat zij na afloop van de maximale termijn van drie maanden van de IHT weer in een diep gat is gevallen, waardoor ze geen aandacht had voor de bezwaartermijn. Haar partner verbleef in die periode soms in het buitenland en ze had geen sociaal vangnet. Eiseres stond op dat moment op de wachtlijst van het FACT-team van de GGZ, omdat er geen enkele plek voor haar beschikbaar was. Eiseres leefde in een isolement en niet wist waar ze kon aankloppen. Nadat eiseres gestart is bij het FACT-team is er met hulp bezwaar gemaakt.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het UWV de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Niet in geschil is dat het primaire besluit is gedagtekend 8 mei 2019. Eiseres heeft niet betwist dit besluit te hebben ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 9 mei 2019. Het bepaalde in de artikelen 6:8 en 6:9 van de Awb brengt dan mee dat 19 juni 2019 geldt als de laatste dag van de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat het op 31 juli 2019 door het UWV ontvangen bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat betekent dat de rechtbank dient te beoordelen of het UWV de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
Eiseres doet in dat verband een beroep op haar medische situatie, zoals uiteengezet onder 2. De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om de
termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Dat eiseres kampte met psychische klachten en in een isolement leefde, wil niet zeggen dat eiseres op dat moment helemaal niets meer kon doen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar partner regelmatig voor een periode van maximaal een week in het buitenland verbleef. Tijdens zijn afwezigheid legde eiseres de post voor haar partner opzij, maar de (aan haar gerichte) enveloppe van het UWV met daarin het besluit van 8 mei 2019 is tussen de folders terechtgekomen. Na het verstrijken van de bezwaartermijn is de enveloppe pas aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat het niet op tijd openen en het bekijken van post voor rekening en risico van eiseres komt. De rechtbank is verder niet gebleken dat eiseres gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een, eventueel voorlopig, bezwaarschrift in te dienen dan wel een derde in te schakelen om dit namens haar te doen. Dat eiseres en haar partner geen sociaal vangnet hebben, maakt dit niet anders. Nu geen andere redenen voor de termijnoverschrijding zijn aangevoerd, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiseres dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.