ECLI:NL:RBZWB:2020:3564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 18_1623
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 9 februari 2018, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 maart 2019 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. W.J.C. Rademakers. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank op 18 april 2019 een verzekeringsarts benoemd om de cognitieve klachten van eiseres te onderzoeken. De deskundige, E.P.D. Siem-Yoe, heeft op 7 oktober 2019 gerapporteerd over de beperkingen van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in het verleden als productiemedewerkster en administratief medewerkster heeft gewerkt, maar door verschillende medische klachten, waaronder rugklachten en cognitieve problemen na een TIA, niet meer in staat is om haar werk volledig te hervatten. De rechtbank heeft de medische rapportages van het UWV en de deskundige beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen van eiseres te wijzigen. De rechtbank heeft de stellingen van eiseres over haar arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor de aangeboden functies verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische gegevens.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juli 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/1623 WIA

uitspraak van 30 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 9 februari 2018 (bestreden besluit) over de weigering om haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.C. Rademakers. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 18 april 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een verzekeringsarts als deskundige benoemd om onderzoek te laten doen naar de cognitieve klachten van eiseres.
Op 7 oktober 2019 heeft verzekeringsarts E.P.D. Siem-Yoe een deskundigenbericht aan de rechtbank uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
De rechtbank heeft aangekondigd een nadere zitting achterwege te willen laten. Geen van partijen heeft om een nadere zitting verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is in het verleden werkzaam geweest als productiemedewerkster bij [bedrijf] . Zij is in 1998 tijdelijk beperkt geweest vanwege klachten aan de linkerringvinger, polsen en linkerenkel en –achillespees.
Sinds 2000 is eiseres werkzaam geweest als administratief medewerkster [functie] bij de Gemeente [plaatsnaam2] voor 36 uur per week. Op 23 april 2012 is eiseres betrokken geraakt bij een kopstaartbotsing en heeft zij een wervelfractuur opgelopen waaraan zij is geopereerd. Eiseres heeft haar werk daarna nooit meer volledig hervat.
Eiseres heeft zich vanuit de WW ziekgemeld per 21 mei 2015. Bij besluit van 23 oktober 2015 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend, waarbij zij per 17 juli 2014 voor 54,19% arbeidsongeschikt is geacht. De werkgever van eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is gegrond verklaard: bij besluit van 13 mei 2016 is de WIA-aanvraag van eiseres alsnog afgewezen en is bepaald dat de uitkeringslast voor premiedifferentiatie voor de werkgever wordt herzien.
Op 28 april 2017 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend om toekenning van een WIA-uitkering. Bij besluit van 20 juni 2017 (primair besluit) is deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres per 18 mei 2017 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt (18,08%) is geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang van het geschil
In geschil is de vraag of het UWV terecht heeft geweigerd om aan eiseres per 18 mei 2017 een WIA-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
4.1
De medische beoordeling bij het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts, geaccordeerd door een verzekeringsarts, en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV. De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres gezien op de hoorzitting. Gerapporteerd wordt dat de primaire verzekeringsarts een zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat in bezwaar niet is gebleken dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen. Onderkend is dat eiseres lijdt aan toegenomen rugklachten, klachten aan spraak en geheugen en trillende wenkbrauwen ten gevolge van een TIA in 2017, duizeligheid en COPD. Naar aanleiding van het bezwaar rapporteert de bezwaarverzekeringsarts dat er, gelet op de beschikbare medische gegevens, voldoende beperkingen zijn aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren en op psychische belastbaarheid. Daarnaast wordt gerapporteerd dat er geen objectieve medische noodzaak is aan te wijzen voor het feit dat eiseres zich voortbeweegt met een rollator of scootmobiel.
4.2
Eiseres voert tegen het medisch oordeel van het UWV aan dat ten onrechte is overwogen dat uit de beschikbare medische gegevens niet blijkt dat er meer beperkingen zijn dan door de primaire verzekeringsarts zijn aangenomen. Volgens eiseres is namelijk niet duidelijk gemaakt waarom zij wel in aanmerking kwam voor een Ziektewet-uitkering, maar niet voor een WIA-uitkering. Daarnaast voert eiseres aan dat onvoldoende op de bezwaargronden is ingegaan. Volgens eiseres is namelijk haar stelling in bezwaar dat niet is onderkend dat zij psychisch uitgeput is en zich moet voortbewegen met een rollator of scootmobiel niet beoordeeld. Eiseres stelt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is vanwege haar energetische beperking en haar fysieke en psychische klachten. In dat verband wijst eiseres op de restverschijnselen die zij ervaart van de TIA, die met name bestaan uit geheugenklachten. Verder voert eiseres aan dat niet in de beoordeling is betrokken dat zij lijdt aan PTSS en dat zij in een revalidatietraject zit. Ook vindt eiseres dat er aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen ten aanzien van buigen, reiken en statische houdingen. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen onder verwijzing naar het arrest
Korošecvan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212).
4.3
Het UWV stelt zich op het standpunt dat de stelling van eiseres met betrekking tot de Ziektewet buiten de omvang van het geding valt, maar te verklaren is dat eiseres wel recht heeft gehad op een Ziektewet-uitkering omdat daarvoor een ander toetsingskader geldt. Daarnaast stelt het UWV dat de beroepsgronden geen aanleiding geven om de voor eiseres vastgestelde beperkingen te wijzigen. Daarbij wijst het UWV op de medische rapportage in beroep van 18 maart 2019. Gerapporteerd wordt dat het niet aannemelijk is dat eiseres op de datum in geding cognitieve beperkingen had, omdat de primaire verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts afgezien van een matig lijkend korte termijngeheugen geen afwijkingen hebben gevonden. Er is geen sprake van een ziektebeeld dat het handelingstempo wezenlijk kan vertragen. Gelet op de aangenomen beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren is met de psychische klachten rekening gehouden. De geclaimde aanvullende beperkingen voor reiken, frequent buiten en statische houding worden niet gedragen door de onderzoeksbevindingen. De revalidatiebehandeling is van na de datum in geding.
4.4
De rechtbank heeft aanleiding gezien om een deskundige te benoemen om advies in te winnen over de gevolgen van de TIA voor het cognitieve functioneren van eiseres op de datum in geding. Op 7 oktober 2019 heeft verzekeringsarts E.P.D. Siem-Yoe een deskundigenbericht aan de rechtbank uitgebracht. Deze deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiseres in persoon onderzocht. De deskundige rapporteert dat alle beperkingen die op de datum in geding aanwezig waren zijn onderkend. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige geheugenproblemen. Er is geen medische aandoening die aanvullende beperkingen op ‘vasthouden van de aandacht’ en ‘inzicht in het eigen kunnen’ rechtvaardigt. Onder onderdeel 1.9 van de FML is voldoende rekening gehouden met de consistent aanwezige cognitieve klachten. Er is echter onder onderdeel 1.9.5 een aanvullende beperking ten aanzien van een voorspelbare werksituatie gerechtvaardigd, omdat eiseres niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud.
4.5
Op 31 oktober 2019 heeft een bezwaarverzekeringsarts van het UWV een medische rapportage in beroep overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft het deskundigenadvies overgenomen en op basis daarvan een nieuwe FML vastgesteld, waarin op onderdeel 1.9.5 een aanvullende beperking is opgenomen. Een nieuwe arbeidskundige beoordeling heeft uitgewezen dat deze aanvullende beperking geen gevolgen heeft voor de verdiencapaciteit van eiseres op de datum in geding. Eiseres heeft in reactie daarop aangevoerd dat er onvoldoende erkenning is voor de vele klachten die zij ervaart, en dat zij voor toegenomen pijnklachten in de rug naar een specialist is verwezen.
4.6
Met betrekking tot het deskundigenbericht overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De rechtbank stelt vast dat de deskundige heeft gerapporteerd dat er geen aanleiding is om aanvullende beperking aan te nemen voor eiseres op de datum in geding, afgezien van een aanvullende beperking op onderdeel 1.9.5 van de FML waar het gaat om de voorspelbare werksituatie. De rechtbank stelt verder vast dat het UWV op 31 oktober 2019 dienovereenkomstig een nieuwe FML heeft vastgesteld. Hiertegen heeft eiseres enkel aangevoerd dat zij zich onvoldoende erkend voelt. Hierin ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. Dat geldt evenzeer voor de stelling dat de rugklachten zijn toegenomen, nu dit een omstandigheid van na de datum in geding betreft. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 31 oktober 2019.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van 31 oktober 2019, op 4 november 2019 een arbeidskundig onderzoek in beroep uitgebracht. Daarin is vastgesteld dat de gewijzigde belastbaarheid niet van invloed is op de eerdere functieduiding waarbij de volgende functies ten grondslag zijn gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: soldering operator (Sbc-code 111180), bestucker (Sbc-code 267050) en medewerker div (Sbc-code 315133).
5.2
Eiseres voert aan dat zij gelet op de beperking op trillingsbelasting niet in staat is om de functies bestucker en soldering operator uit te oefenen, nu daarbij volgens de functiebeschrijving pneumatisch handgereedschap dient te worden gebruikt. Verder wijst eiseres erop dat zij beperkt is in haar mogelijkheden om naar het werk te reizen, dat zij een brace draagt aan haar rechterhand, dat zij niet op een trapje kan staan vanwege evenwichtsklachten en dat zij volgens haar internist hooguit 20 uur per week kan werken.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In de rapportage van 4 november 2019 is op inzichtelijke wijze gemotiveerd dat, uitgaande van de naar aanleiding van het deskundigenadvies gewijzigde belastbaarheid, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die aan deze functies verbonden zijn. Aanvullend heeft het UWV erop kunnen wijzen dat deze stellingen van eiseres niet zijn onderbouwd met nieuwe medische gegevens en dat er bij de functies bestucker en soldering operator geen signalering voorkomt op onderdeel 3.8 van de FML (trillingsbelasting). De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 18,08%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Nu er sprake is van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid, heeft het UWV de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.