Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 9 februari 2018, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 19 maart 2019 gehouden, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. W.J.C. Rademakers. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank op 18 april 2019 een verzekeringsarts benoemd om de cognitieve klachten van eiseres te onderzoeken. De deskundige, E.P.D. Siem-Yoe, heeft op 7 oktober 2019 gerapporteerd over de beperkingen van eiseres.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in het verleden als productiemedewerkster en administratief medewerkster heeft gewerkt, maar door verschillende medische klachten, waaronder rugklachten en cognitieve problemen na een TIA, niet meer in staat is om haar werk volledig te hervatten. De rechtbank heeft de medische rapportages van het UWV en de deskundige beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de vastgestelde beperkingen van eiseres te wijzigen. De rechtbank heeft de stellingen van eiseres over haar arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor de aangeboden functies verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische gegevens.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juli 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.