ECLI:NL:RBZWB:2020:3552

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
20/7362
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening inzake kredietaanvragen Steunfonds Lokale Informatievoorziening

In deze zaak heeft de verzoekster, een onderneming, beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, dat op 25 juni 2020 aanvragen om krediet op grond van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening (SLI) heeft afgewezen. De verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in financiële problemen verkeert door de coronacrisis en dringend behoefte heeft aan een geldelijke uitkering. De rechtbank heeft op 13 juli 2020 aan verzoekster gevraagd om het door haar gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen, waarop verzoekster op 16 juli 2020 heeft gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure voor een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De spoedeisendheid van het verzoek is daarbij van groot belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van onverwijlde spoed. Hoewel verzoekster heeft gesteld dat haar onderneming in gevaar is, heeft zij dit niet onderbouwd met concrete gegevens zoals bankafschriften of verklaringen van een accountant.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen sprake is van een financiële noodsituatie die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7362 BELEI VV en 20/7373 BELEI VV

uitspraak van 24 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekers]., te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

gemachtigde: mr. M.M. de Jong
en

het bestuur van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 juni 2020 (bestreden besluit) inzake de afwijzingen van aanvragen om krediet op grond van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening (SLI).
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 13 juli 2020 heeft de rechtbank aan verzoekster gevraagd om het door haar gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen.
Op 16 juli 2020 heeft verzoekster de gevraagde onderbouwing toegezonden.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorziening te treffen dat aan haar een uitkering wordt verstrekt op basis van het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening. Volgens verzoekster is daarbij sprake van een spoedeisend belang omdat zij in financiële zin hard getroffen wordt door de coronacrisis en, om te kunnen overleven, dringend behoefte heeft aan een geldelijke uitkering.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Voorts speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu beroep tegen het bestreden besluit is ingesteld, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening, in afwachting van een uitspraak van de rechtbank op dat beroep. Er dient derhalve sprake te zijn van een zelfstandig spoedeisend belang bij een te treffen voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster verzoekt om de voorziening te treffen dat aan haar een uitkering wordt verstrekt. Het treffen van een dergelijke voorziening is verstrekkend. Daarvoor zou niettemin aanleiding kunnen zijn indien van verzoekster niet gevergd kan worden dat zij de uitspraak van de rechtbank op het beroep afwacht. Daarom is aan verzoekster gevraagd om het door haar gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen. Daarbij is aangegeven dat volgens vaste rechtspraak een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit omdat eventuele schade kan worden verhaald, indien achteraf blijkt het bestreden besluiten onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Daarom is verzoekster specifiek verzocht te onderbouwen waarom zij in een financiële noodsituatie dreigt te geraken. In haar reactie heeft verzoekster in eerste plaats gesteld dat dat sprake is van een acuut financieel probleem waardoor het voortbestaan van haar onderneming in gevaar is gekomen. Daarnaast heeft zij gesteld dat precies datgene op de tocht staat dat het SLI beoogt te beschermen, te weten een adequate nieuwsvoorziening.
De voorzieningenrechter kan niet anders concluderen dan dat verzoekster slechts in algemene termen heeft herhaald dat de uitkomst van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Zij heeft het bestaan van een financiële noodsituatie niet onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften en/of een verklaring van een accountant. De voorzieningenrechter kan derhalve geen spoedeisendheid aannemen.
5. Dit leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom afgewezen worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.
P.H.M. Verdonschot, griffier C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.