ECLI:NL:RBZWB:2020:3548

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
20/7238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoekschrift wegens niet-betaling griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 19 juni 2020, dat betrekking had op een terugvordering en invordering. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd er geen zitting gehouden.

De voorzieningenrechter wees de verzoeker op de verplichting tot betaling van griffierecht, zoals vastgelegd in artikel 8:82 van de Awb, in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. De verzoeker ontving op 4 juli 2020 een aangetekende brief waarin hij werd geïnformeerd over de verplichting om het griffierecht binnen twee weken te betalen. Tevens werd hem meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk verklaard kon worden.

De voorzieningenrechter constateerde dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. Hierdoor werd het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Sierkstra, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7238 WIA VV

uitspraak van 22 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake een terugvordering en invordering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. In de Awb is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Dit vloeit voort uit artikel 8:82 van de Awb, in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.
2. Verzoeker is bij aangetekende brief van 4 juli 2020 gewezen op de verplichting tot het betalen van griffierecht. Aan verzoeker is meegedeeld dat het griffierecht uiterlijk binnen twee weken moet worden betaald. Verzoeker is er in deze brief tevens op gewezen dat bij niet tijdige betaling het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. De voorzieningenrechter constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het verzoek is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 22 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.