ECLI:NL:RBZWB:2020:3534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
20/7017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de informatieplicht

Op 17 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Deze besluiten betroffen de schorsing en intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Verzoeker had op 17 februari 2020 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, maar het college had hem verzocht om informatie over zijn financiële situatie in Tsjechië. Verzoeker stelde dat de gevraagde gegevens van jaren geleden waren en dat het college niet had aangetoond dat hij inkomen of vermogen verzwijgt. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet aanleveren van de gevraagde stukken, omdat hij deze niet kon verkrijgen. De voorzieningenrechter schorste de besluiten van het college en droeg hen op de bijstandsuitkering te hervatten, evenals de vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7017 PW VV en BRE 20/7246 PW VV

uitspraak van 17 juli 2020 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. M. Harte, advocaat te Terneuzen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 29 mei 2020 (bestreden besluit I) en van 22 juni 2020 (bestreden besluit II) van het college inzake zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 8 juli 2020. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 17 februari 2020 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend.
Aan verzoeker is gevraagd bij brief van 20 februari 2020 om uiterlijk 5 maart 2020 informatie aan te leveren over inkomen, vermogen, bankrekeningnummers en onroerende zaken in Tsjechië en het Rodné Síclo (Tsjechisch burgerservice nummer).
Op 19 maart 2020 is aan verzoeker een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 17 februari 2020 met aanvullende voorwaarden, omdat verzoeker mogelijk door de strenge maatregelen rondom Corona de gegevens niet tijdig zou kunnen overleggen. De informatie diende voor 1 mei 2020 te worden ingeleverd.
Verzoeker is bij brief van 18 mei 2020 erop gewezen dat de informatie voor 29 mei 2020 ingeleverd moest zijn.
Bij het bestreden besluit I heeft het college de aanvraag om de bijstandsuitkering opgeschort vanaf 1 mei 2020. Verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld om voor 12 juni 2020 het volgende in te leveren:
1. Rodné Síclo
2. van de belastingdienst in Tsjechië een deugdelijk, verifieerbaar bewijsstuk dat verzoeker geen inkomen, vermogen, bankrekeningnummers en onroerende zaken bezit;
3. zelf zorg te dragen voor de vertaling van alle stukken door een erkend vertaler.
Op 2 juni 2020 heeft verzoeker diverse emailberichten overgelegd, waaronder zijn Rodné Síclo en een e-mail van een Tsjechische advocate.
Op 11 juni 2020 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen bestreden besluit I en op
16 juni 2020 heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 22 juni 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 1 mei 2020, omdat verzoeker de gevraagde stukken niet heeft overgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 1 juli 2020 bezwaar gemaakt. Tegelijkertijd heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het college gegevens kan vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode direct voorafgaand aan de datum met ingang waarvan om bijstand wordt gevraagd. De gevraagde gegevens zijn echter van jaren geleden. Indien het college denkt dat verzoeker inkomen en vermogen verzwijgt, staat de mogelijkheid open om onderzoek te doen via het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF). De bewijslast ligt bij het college. Verzoeker ontkent dat sprake is van inkomen dan wel vermogen in het buitenland. Het besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De voorzieningenrechter vindt voldoende aannemelijk dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening.
4.1
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019: 2521).
4.2
Het college heeft aan het intrekkingsbesluit ten grondslag gelegd dat verzoeker geen stukken van de belastingdienst in Tsjechië heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in Tsjechië geen inkomen, vermogen, bankrekeningnummers of onroerende zaken heeft.
4.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat het college ten onrechte om deze gegevens heeft gevraagd. Die vraag, of het college deze gegevens in het kader van artikel 53a, eerste lid van de Participatiewet wel mocht opvragen bij verzoeker of dat het college zelf naar aanleiding van het intakegesprek op 18 februari 2020 en het aanvraagformulier van 20 maart 2020 ingevolge het bepaalde in artikel 53a, zesde lid van de Participatiewet via het IBF een onderzoek had moeten instellen stellen naar de juistheid en volledigheid van de door verzoeker verstrekte gegevens, hoeft in deze procedure naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet beantwoord te worden.
4.4
Uit de stukken blijkt immers dat verzoeker de gevraagde stukken niet kón aanleveren. De voorzieningenrechter wijst daarbij op de e-mail van de Tsjechische advocate L. Sequensová van 2 juni 2020 aan verzoeker, die als volgt luidt:
“I hereby confirm that yesterday I contacted the Czech Tax office via phone and they confirmed that they are not able to issue a general confirmation that any person has (or has not) an income, bank account and real estate. They can only issue a statement whether any person has (or has not) any debts connected to taxes.”
Het college heeft deze e-mail niet weersproken, maar is er in zijn intrekkingsbesluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte geheel aan voorbij gegaan.
4.5
Nu verzoeker naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de door het college gevraagde stukken van de Tsjechische belastingdienst niet voor 12 juni 2020 bij het college heeft ingeleverd, zal het intrekkingsbesluit en daarmee ook de opschorting en de beëindiging in bezwaar geen stand (kunnen) houden. De voorzieningenrechter zal daarom beide besluiten schorsen en de verzoeken om voorlopige voorziening toewijzen in die zin dat de besluiten zijn geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit brengt mee dat het college de betaling van de uitkering vanaf 1 mei 2020 moet hervatten.
5. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht in beide zaken te vergoeden.
6. De voorzieningenrechter zal het college ook in de proceskosten in beide zaken veroordelen. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift tegen de opschorting, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift tegen de intrekking en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe en schorst de primaire besluiten
tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 96,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.575-,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 17 juli 2020 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak is geen (hoger) beroep mogelijk.